Genesis 4:7

14) verhoging?

Dat is, zult gij niet [als de eerstgeborene] verheven en verhoogd blijven boven uw broeder? Anders, zult gij uw hoofd of aangezicht niet vrijelijk opsteken, inplaats dat het nu nedergeslagen of zo ontvallen is? Sommigen hebben: Aanneming, aangenaamheid, of vergeving, overeenkomstig de verscheidene betekenissen des Hebr.woords.

15) de zonde

Dat is, de straf der zonde, alzo onder Gen. 19:15; Lev. 5:1; Num. 18:1. Zie onder de aantekening op vs. 13.

Ge 19.15 Le 5.1 Nu 18.1 Ge 4.13

16) ligt aan

Dat is, is zeer nabij en als tegenwoordig, zodat aan haar zekere aankomst niet te twijfelen is, verg. Matth. 24:33; Jak. 5:9.

Mt 24.33 Jas 5.9

17) zijne

Dit is te verstaan van Habel, Ka‹ns broeder; alsof God zeide: Maar wat uw broeder aangaat, gij hebt geen reden om over hem te toornen, dewijl hij tot u genegen en weltevreden is, dat gij [als de eerstgeborene] over hem verheven blijft. Verg. Gen. 3:16.

Ge 3.16

Genesis 49:3

2) mijn kracht

Dat is, een kind in de principale sterkte mijns levens gewonnen.

3) het begin

Te weten, in het kinderwinnen; aldus worden de eerstgeborenen genoemd; Deut. 21:17; Ps. 78:51.

De 21.17 Ps 78.51

4) de voortreffelijkste in hoogheid,

Hebr. de voortreffelijkheid.

Numbers 8:16-19

13) gegeven,

Alzo boven, Num. 3:9.

Nu 3.9

14) de opening van alle baarmoeder,

Zie boven, Num. 3:12.

Nu 3.12
15) tot een gift gegeven,

Hebreeuws, gegevene gegeven.

16) om den dienst van de kinderen Isra‰ls

Dat is, opdat zij door hun personen de plaats van de eerstgeborenen der Isra‰lieten bewaren zouden; zie boven, Num. 3:7; en door hun dienst de zoenoffers bedienen, die voor allen naar gelegenheid gedaan moesten worden.

Nu 3.7

17) plage zij

Gelijk den koning Uzzia wedervaren is; 2 Kron. 26:18.

2Ch 26.18

18) naderen zouden.

Hetwelk de Levieten daarom in hun naam doen moesten.

Deuteronomy 21:17

21) kennen,

Dat is, hij zal met de daad bewijzen dat hij hem houdt voor den eerstgeborene.

22) dubbele deel van alles,

Of, twee delen. Hebreeuws, den mond van twee; vergelijk 2 Kon. 2:9. Zie de aantekeningen daar; idem Zach. 13:8.

2Ki 2.9 Zec 13.8

23) recht der eerstgeboorte

Zie Gen. 25:31.

Ge 25.31

2 Chronicles 21:3

4) kostelijkheden,

Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 24:53.

Ge 24.53

5) eerstgeborene

Want tot het recht der eerstgeboorte behoorde ook de heerschappij over zijn broeders. Zie Gen. 25:31. En hieruit is af te nemen dat Josafat in het verkiezen van zijn opvolger meer gezien heeft op de wet Gods, Deut. 21:15, dan op de bekwaamheid des persoons, die goddeloos was door zijn goddeloze huisvrouw, onder, 2 Kron. 21:9, en niet zo goed als zijn broeders, 2 Kron. 21:13.

Ge 25.31 De 21.15 2Ch 21.9,13

Psalms 89:27

50) Hij zal mij

Of, hij zal mij [alzo] aanroepen.

Copyright information for DutKant