Genesis 47:3

2) zijn broeders:

Te weten, van Jozef.

3) zijn schaapherders,

Hebr. schaapherder, [of, veehoeder, want het Hebr. woord wordt somtijds breder genomen. Zie Amos 7:15] in het getal van een, dat is, ieder van uw knechten is een schaapherder.

Am 7.15

Job 12:7

16) vraag

Dat is, aanmerk het gedierte, en verzin hoe het, door de voorzienigheid Gods, den goddelozen tot vele bekwame en profijtelijke gebruiken dienstelijk is, en den vromen dikwijls ondienstig en schadelijk; of, sla ook gade, hoe het klein gedierte van de grote, de tamme van de wilde, de domme van de listige verdrukt worden.

17) elkeen

Hebreeuws, het zal u leren; dat is, elkeen daarvan zal u leren. Zie Gen. 47:3.

Ge 47.3

18) zal het u

Te weten, dat het hier menigmalen den goeden kwalijk en den kwaden wel gaat.

19) leren;

Te weten, niet met rede en spraak, die zij niet hebben, maar met hun doen en hetgeen hun wedervaart. Alzo in het volgende.

Proverbs 14:9

20) de schuld

Versta de zonde, waarin hij zich of de zijnen bevindt schuldig te wezen.

21) verbloemen;

Dat is, met schone woorden en schijnbare redenen verschonen, bemantelen en ontschuldigen, opdat ze meer deugd dan misdaad gelijke. Anders: zal de zonde bespotten, dat is een spotwerk daarvan maken, uit hetwelk een ieder zijn tijdverdrijf neme en geen zwarigheid verwekke.

22) goedwilligheid.

Te weten, waardoor de een den ander niet beschadigt, noch met woorden, noch met werken; of zo iemand zich vergrepen heeft, dat bekent en vriendelijk afmaakt, zulks dat zij zodanige verbloemde verschoning onder elkander, als zij misdaan hebben, niet behoeven.

Copyright information for DutKant