Genesis 5:22

14) wandelde met God,

Dat is, hij leidde voor God een heilig leven met groten ijver en bijzondere gestadigheid, zich afzonderende van de goddeloosheid en boze zeden der wereld. Zie onder dezelfde manier van spreken, hoofdstuk Gen. 6:9; Mich. 6:8; en vergelijk Jer. 12, op vs. 3.

Ge 6.9 Mic 6.8 Ge 5.3

1 Kings 19:18

40) heb Ik

Anders, Ik zal doen, enz.

41) zeven duizend,

Dat is, zeer vele. Zie Lev. 26:8.

Le 26.8

42) niet gekust heeft.

Dat is, geen eerbied noch onderdanigheid bewezen heeft, waarvan het kussen een uitwendig teken was. Zie Gen. 41:40. Hetwelk nog heden de afgodendienaars hun beelden en versierd heiligdom bewijzen. Zie van de ongeoorloofde religieuze kussing, Job 31:27, en Hos. 13:2.

Ge 41.40 Job 31.27 Ho 13.2

Jeremiah 12:3

8) Maar Gij,

Met deze betrachting richt zich de profeet op, sterkende zichzelven door de goede conscientie en het geloof van Gods voorzienigheid.

9) [dat het]

Of, [dat] met U [is], of, [hoe hetzelve] tegen, of met U [is]; dat is, Gij weet dat ik het oprecht en getrouw met U houd, en mij van valsheid en boosheid afzonder, en dat ik daarom lijden moet. Vergelijk Gen. 5:22; Hos. 9:8; Micha 6:8, met de aantekening.

Ge 5.22 Ho 9.8 Mic 6.8

10) Ruk

Anders: henlieden ruk Gij weg; te weten als schapen, onvoorziens, van de kudde om te slachten. Dit gebed van den profeet is inderdaad ene profetie en leer van de haastige en onvoorziene verandering van het tijdelijk geluk der goddeloze huichelaars en vervolgers der vrome profeten, voornamelijk zijner landslieden en Anathoth.

11) heilig ze

Dat is, zonder hen af, schik hen, bereid hen. Vergelijk boven Jer. 6:4.

Jer 6.4

Ezekiel 3:17

45) wachter gesteld

Zo worden de profeten en andere bedienaars van het Goddelijke Woord genaamd, omdat zij van God gesteld zijn om zijn volk te waarschuwen van alle gevaren, voortkomende uit valse leer of ergerlijken wandel. Zie Jes. 21:11, en Jes. 52:8, en Jes. 56:10,11; Jer. 6:17, onder Ezech. 33:2; Hand. 20:28,29. Het is ene gelijkenis, genomen van de wachters, die op hoge torens of elders gesteld worden om de inwoners der plaats te waarschuwen tegen de aankomst der vijanden of enig ander onraad, ten einde zij daartegen op hunne hoede zouden wezen. Zie 1 Sam. 14:16; 2 Sam. 13:34; 2 Sam. 18:24; 2 Kon. 9:17.

Isa 21.11 52.8 56.10,11 Jer 6.17 Eze 33.2 Ac 20.28,29 1Sa 14.16 2Sa 13.34 18.24 2Ki 9.17

46) van Mijnentwege

Hebreeuws, van, of uit mij; dat is, van mijnentwege, uit mijnen naam, last en bevel.

47) waarschuwen.

Zie van dit woord Ps. 19:12.

Ps 19.11

Hosea 5:1-2

1) priesters!

De profeet schijnt hier de drie standen van het koninkrijk van Isra‰l onderscheidenlijk aan te spreken: de kerkelijke, de oudsten van het volk en den koning. Doch sommigen menen dat het huis Isra‰ls hier de tien stammen betekent, en door den koning de koning van Juda verstaan wordt.

2) ulieden [gaat] dit oordeel aan,

Hebreeuws, tot, of voor ulieden [is] dit oordeel: te weten Gods; dat is, deze straf gaat u aan; zie Jer. 48:21. Anders: u betaamt het gericht, of recht; dat is, gij behoordet recht te doen; en dan voorts, maar gij zijt een strik. Vergelijk Micha 3:1, en Mal. 2:1,4.

Jer 48.21 Mic 3.1 Mal 2.1,4

3) strik zijt geworden

Dat is, als een strik; idem, als een net.

4) Mizpa,

Daar waren verscheidene hoogten en plaatsen van dezen naam aan beide zijden der Jordaan: van Mizpa in Gilead, zie Richt. 10:17, met de aantekening. Dit kan men aldus nemen dat de afgodische regenten en priesters der tien stammen aan beide zijden van de Jordaan op de hoogten wachten hebben besteld om te loeren op allen, die naar Jeruzalem mochten trekken om den waren godsdienst te oefenen, om die te vermoorden; waarop ook het begin van Joz. 5:2 kan zien. Vergelijk onder Hos. 6:9, met de aantekening en Hos. 7:1; idem, 1 Kon. 15:17, en de aantekening aldaar. Anderen verstaan het alzo, dat zij met allerlei listen en vonden de ingezetenen gezocht hebben te trekken tot hun aangestelde afgoderij, om die als Gode behagelijk te doen goedvinden, handelende alzo met de mensen gelijk de vogelvangers en jagers met de vogels en het wild op deze beide hoge bergen plegen te doen.

Jud 10.17 Jos 5.2 Ho 6.9 7.1 1Ki 15.17

5) Thabor.

Van den berg Thabor zie Richt. 8:18.

Jud 8.18
6) verdiepen zich [om] te slachten;

Wanneer de uitgezonden afvallige Isra‰lieten van de hoogten der voorschreven bergen enige vrome voorbijgangers hebben gezien, dan begeven zij zich in de laagten om die onvoorziens te vangen en te vermoorden. Sommigen zetten het aldus over: Zij verdiepen zich om de afgaanden of afwijkenden [te weten van het afgodisch Isra‰l naar Juda en Jeruzalem] te kelen; den zin opeen uitkomende. Anderen verstaan het van diep te zondigen door het moorden der vromen, en zetten het over: verdiepen, of vermenigvuldigen het slachten; [dat van het voorzegde weinig verscheelt] of, van de diepe praktijken en arglistige vonden om het slachten der afgodische offeranden [dat God voor onnut slachten, kelen der beesten houdt, Jes. 66:3], goed te maken bij het volk, waarvan in de voorgaande aantekening. Het Hebreeuwse woord wordt van beide gebruikt; van zich in diepe plaatsen te begeven, versteken, verbergen, gelijk Jer. 49:8,30, en van diep zondigen, gelijk Jes. 31:6, onder Hos. 9:9, en van beide tezamen [zo het schijnt] Jes. 29:15, met welke plaatsen deze beide verzen, Hos. 5:2,3, ook bekwamelijk kunnen worden vergeleken.

Isa 66.3 Jer 49.8,30 Isa 31.6 Ho 9.9 Isa 29.15 Ho 5.2,3

7) tuchtmeester zijn.

Hebreeuws, tucht; dat is, tuchter, tuchtmeester, welk woord voor tuchtigen met woorden en slagen gebruikt wordt. Zie Spreuk. 7:22. Anders: hoewel Ik hun allen een tuchtmeester geweest ben; dat is, hen anders onderwezen en geleerd heb door mijne profeten.

Pr 7.22

Hosea 9:7

29) gewaar worden;

Of, weten, bekennen; dat is, alsdan daaraan gedenken en bevinden dat hun de waarheid gezegd is en dat hun valse profeten hen bedrogen hebben. Waarvan in het volgende.

30) profeet is een dwaas,

De valse profeten, die aan het volk vrede en voorspoed profeteren.

31) man des geestes is onzinnig;

De profeet, die zich valselijk beroemt van Gods Geest gedreven te worden, of geestelijke gezichten en openbaringen van God te hebben; vergelijk Ezech. 13:3. Hier zegt God zelf van de valse profeten hetgeen de verleiders en wereldse mensen ten onrechte plegen te zeggen van God ware profeten; zie 2 Kon. 9:11, en Jer. 29:26, enz. Anders: de man des winds; dat is, die met ijdelheid en leugen omgaat. Vergelijk Micha 2:11.

Eze 13.3 2Ki 9.11 Jer 29.26 Mic 2.11

32) haat ook groot.

Dit kan men verstaan van Efra‹ms groten haat of wederstand, wreveligheid, wederspannigheid tegen God en zijn heilig woord, of van Gods haat, die tegen Efra‹m groot is, dien Hij betonen zal in de voorgemelde dagen der bezoeking en vergelding, en waaruit ook voortkomt dat Hij hen straft door valse profeten.

Hosea 11:12

Copyright information for DutKant