Genesis 50:11
25) inwoners des Hebr. de inwoner; alzo in het volgende, de Kananiet. 26) zijn naam: Te weten, der voorzegde plaats. 27) Abel-Mizram, Dat is, de rouw der Egyptenaars, of, de rouwdragers der Egyptenaars. 28) die aan het veer Aldus in het voorgaande, Gen. 50:10. Ge 50.10 1 Samuel 6:14-15
34) zij kloofden het hout van den wagen, Te weten, de Levietische priesters, die te Beth-Semes woonden, gelijk blijkt 1 Sam. 6:15. Want deze stad was den Levieten tot een woning gegeven. Zie Joz. 21:16. Het ambt van dezen was de ark aan te tasten en te dragen; Num. 4:5, enz. 1Sa 6.15 Jos 21.16 Nu 4.5 35) offerden brandofferen, Dat is, zij behandigden den priesters beesten ten brandoffer, enz. 1 Samuel 6:19
38) in de ark des HEEREN gezien hadden; Tegen het bevel Gods, Num. 4:5,20. Het schijnt wel dat de Beth-Semieten al te nieuwsgierig geweest zijn, om te zien of de Filistijnen iets uit de ark genomen of daarbij gedaan hadden, en het schijnt dat er enige stoute verachtzaamheid mede vermengd is geweest. Nu 4.5,20 39) van het volk Te weten, van de andere Isralieten, die daar lagen om de wacht te houden, opdat hun landpalen niet beschadigd werden; ook van die, welke daar van alle stammen gekomen waren om de ark te zien, op de tijding dat die weder tehuis gekomen was.
Copyright information for
DutKant