Genesis 50:24

46) Ik sterf;

Zie boven, Gen. 50:5.

Ge 50.5

47) bezoeken, en

Hebr. bezoekende bezoeken; dat is, Hij zal u zekerlijk bezoeken, te weten, naar zijn genade; om u wŠl te doen en zijn beloften aan u te volbrengen; zie boven, Gen. 21:1, en hier het volgende vers, Gen. 50:25.

Ge 21.1 50.25

Exodus 4:31

38) zag,

Te weten, mededogendheid, gelijk Exod. 3:7.

Ex 3.7

Exodus 20:5

9) hen dienen;

Te weten, noch de afgoden zelf, noch ook Mij door dezelven, gelijk Exod. 32:4,6, door het gouden kalf, en daarna de tien stammen door de twee gouden kalven, 1 Kon. 12:28.

Ex 32.4,6 1Ki 12.28

10) een ijverig God,

God wordt genoemd een man zijns volks, Jer. 2:2; Hos. 2:19; afgoderij wordt hoerdom genoemd, Deut. 31:16; Richt. 2:17; Jer. 3:9,20; hierom wordt Gods toorn over deze zonde genoemd jaloezie.

Jer 2.2 Ho 2.20 De 31.16 Jud 2.17 Jer 3.9,20

11) de kinderen,

Dat is, nakomelingen; te weten, zodanigen, die de voetstappen van hun vaders navolgende, ook de zonde der afgoderij begaan.

12) aan het derde, en aan het vierde

Hebreeuws, aan de derde en aan de vierde.

13) [lid] dergenen,

Of, geslacht.

Deuteronomy 5:9

8) ijverig God,

Zie boven, Deut. 4:24.

De 4.24

9) misdaad der vaderen

Of, ongerechtigheid.

10) aan het derde, en aan het vierde [lid]

Hebreeuws, aan de derde en aan de vierde.

Ruth 1:6

10) uit de velden van Moab;

Om te trekken naar Bethlehem-Juda, #Ruth.1:19.

Ru 1.19

11) bezocht had,

Zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

12) brood.

Dat is, koren, en voorts alle nooddruft tot onderhouding van het menselijke leven nodig, zodat de honger en duurte ophielden.

Psalms 8:4

13) Als ik

Anders, want ik aanzie, of zal aanzien, enz.

14) vingeren,

Dat is, die Gij met uw wonderlijke wijsheid zo kunstig gewrocht hebt; ene gelijkenis van mensen, die zeer kunstig met de vingers werken, als stikkers, borduurwerkers, enz.

15) hebt:

Versta hierop: zo gedenk ik bij mijzelven, of roep uit, aldus;

Psalms 59:5

7) bereiden

Tot mijne vervolging.

8) mij tegemoet,

Dat is, om mij ter rechter tijd en plaats te helpen en te ontzetten.

9) zie.

In welke nood ik zat of welk kwaad zij al tegen mij aanleggen.

Isaiah 27:1

1) dien dage

Te weten, als God zijn volk uit de Babylonische gevangenschap verlossen zal.

2) met Zijn hard,

Dat is, door de Perzen en Meden; Jes. 13:17, en Jes. 21:2.

Isa 13.17 21.2

3) bezoeken

Dat is, straffen, verdelgen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

4) den Leviathan,

Hierbij verstaan enigen den koning te Babel, listig als een slang, vergiftig of schadelijk als een draak. Anderen verstaan ook hier door leviathan den duivel, den antichrist en alle zo geestelijke als lichamelijke vijanden der kerk Gods. Zie breder van het woord leviathan Job 40:20, en Ps. 74:14.

Job 41.1 Ps 74.14

5) langwemelende slang,

Zie Job 26:13, met de aantekening.

Job 26.13

6) draak,

Of, de zeedraak.

Copyright information for DutKant