Genesis 8:1

1) gedacht

Menselijker wijze van God gesproken. God wordt gezegd te gedenken, als Hij na enig uitstel, •f zijne weldaden bewijst, onder Gen. 19:29; Exod. 32:13; Nehem. 13:14,22; Job 14:13; Hos. 9:9; Openb. 18:5.

Ge 19.29 Ex 32.13 Ne 13.14,22 Job 14.13 Ho 9.9 Re 18.5

Jeremiah 2:2

1) Jeruzalem

Dat is, van de inwoners van Jeruzalem, gelijk Jer. 1:3, enz.

Jer 1.3

2) Ik gedenk

Hebr. Ik gedenk u, enz.; zie Ps. 79:8.

Ps 79.8

3) uwer jeugd

Dat is, der weldadigheid, of goedertierenheid, die Ik u bewezen heb in uwe jeugd: alzo, der liefde van uwe ondertrouw; dat is, die Ik u bewezen heb als Ik u trouwde, dat is, als Ik u eerst tot mijn volk aannam in Egypte, en daarna mijn verbond met u maakte aan Horeb; verg. Ezech. 16:8,22, en zie, aangaande de manier van spreken, Ps. 59:11, en Ps. 106:4; Jes. 26:11; idem onder Jer. 51:35; Joel 3:19; Obad. 1:10; Jona 2:8, met de aantekening aldaar, enz.

Eze 16.8,22 Ps 59.10 106.4 Isa 26.11 Jer 51.35 Joe 3.19 Ob 1.10 Jon 2.8

4) onbezaaid

Verg. onder Jer. 2:6.

Jer 2.6

Jeremiah 14:10

24) van dit volk:

Dit is Gods antwoord op de voorbede van Jeremia.

25) zwerven,

Nu naar vreemde heidense volken, dan naar allerlei afgoden, om hulp te zoeken. Zie boven Jer. 2:36, enz.

Jer 2.36

26) nu zal Hij

Dat is, al haast zal Hij hen straffen. Zie Hos. 10:3.

Ho 10.3

27) gedenken,

Zie Gen. 8:1, en vergelijk Hos. 8:13, en Hos. 9:9.

Ge 8.1 Ho 8.13 9.9

28) bezoeken.

Dat is, straffen. Zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

Jeremiah 31:34

113) niet meer,

Hiermede wil God den heiligen kerkedienst en schuldigen plicht van onderling onderwijs en vermaning geenszins uit het Nieuwe Testament wegnemen, waarvan Hij zelf de oorsprong en insteller is, maar te kennen geven dat de klaarheid van het heilige Evangelie en de werking van den Heiligen Geest zodanig zal zijn, dat er geen grote moeite of dwang zal van node zijn om de gelovigen tot hun plicht aan te drijven, dewijl zij van den Heiligen Geest geleerd, daartoe gedreven en vuriglijk genegen zullen zijn. Vergelijk deze manier van spreken met Joh. 16:26,27, en 1 Joh. 2:27, en zie Jes. 11:9; Joh. 6:45; 1 Cor. 1:5,7, en 1 Cor. 2:10, enz.; 1 Joh. 2:20.

Joh 16.26,27 1Jo 2.27 Isa 11.9 Joh 6.45 1Co 1.5,7 2.10 1Jo 2.20

114) gedenken.

Zie Ps. 79:8; Ezech. 18:22; Micha 7:18, met de aantekening.

Ps 79.8 Eze 18.22 Mic 7.18

Ezekiel 18:22

49) Al zijn overtredingen,

Dat is, gene zijner overtredingen zullen gedacht worden. Zie van deze manier van spreken 1 Kon. 11:34.

1Ki 11.34

50) hem niet gedacht worden;

Of, tegen hem. Zie Ps. 79:8. De zin is dat zijne overtredingen den Heere niet bewegen zullen om hem te straffen. Het is menselijkerwijze van God gesproken; alzo Jes. 64:9; Jer. 14:10; Hebr. 10:17; vergelijk boven Ezech. 3:20.

Ps 79.8 Isa 64.9 Jer 14.10 Heb 10.17 Eze 3.20

51) in zijn gerechtigheid,

Versta, niet omdat zijne gerechtigheid zulks uit haar eigen waarde verdient, maar omdat God haar alzo uit genade, om den wil van zijnen Zoon, beloont; Rom. 4:4.

Ro 4.4

Hosea 8:13

45) Mijner gaven,

Dat is, de vrijwillige dankoffers, die zij mij menen te offeren [van de gaven, die Ik hun in der waarheid gegeven heb,] om kwanswijs te betonen dat zij immers naar mij nog vragen en mij niet verachten.

46) [maar] de HEERE

Veranderende mijne offeranden in onheilige mestbanketten, zij zijn niet tot mijn dienst, maar voor hun mond en buik; vergelijk Jer. 7:21.

Jer 7.21

47) aan hen geen

Te weten, aan de offeraars, welker boosheid Hij gedenken wil, gelijk volgt. Anders: daaraan, of aan die; te weten offeranden. Vergelijk Ezech. 20:40, en Ezech. 43:27; Amos 5:22.

Eze 20.40 43.27 Am 5.22

48) welgevallen.

Want zij offeren niet ter plaatse, die van God daartoe is verordineerd, te weten binnen Jeruzalem in den tempel, maar tegen Gods gebod, waar het hun belieft, tot verachting Gods, en voorts zonder geloof en bekering.

49) gedenken,

Betonende zulks door straffen. Alzo Jer. 14:10, en onder Hos. 9:9; zie Gen. 8:1, en zie het tegendeel Ps. 79:8; Jer. 31:34; Ezech. 18:22, enz.

Jer 14.10 Ho 9.9 Ge 8.1 Ps 79.8 Jer 31.34 Eze 18.22

50) bezoeken;

Te weten met straffen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

51) Egypte keren.

Dat is, in Assyri‰, waar zij behandeld zullen worden gelijk voormaals in Egypte, zij zullen weder gevoerd worden in een nieuw Egypte; vergelijk onder Hos. 9:3, naar Egypte, om met den Egyptenaar te handelen, verlatende den koning van Assyri‰, die daarover verstoord zijnde, hen verderven zal. Zie 2 Kon. 17:3,4,5; [aldus zou men door hunne ongerechtigheid verstaan de meinedigheid en trouweloosheid begaan tegen den Assyri‰r; vergelijk Ezech. 21:23, en Ezech. 29:16,] dan zullen er sommigen naar Egypte trekken om de verwoesting der Assyri‰rs te ontgaan; zie onder Hos. 9:6.

Ho 9.3 2Ki 17.3,4,5 Eze 21.23 29.16 Ho 9.6

Hosea 9:9

39) zeer diep verdorven,

Hebreeuws, zij hebben verdiept, zij hebben verdorven; zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45:5, en van het Hebreeuwse woord boven Hos. 5:2.

Ps 45.4 Ho 5.2

40) Gibea;

Gelijk die van Benjamin te Gibea tot gruwelijke boosheid vervallen waren, en een iegelijk in Isra‰l deed wat hij wilde; zie de historie, Richt. 19, en vergelijk onder Hos. 10:9.

Ho 10.9

41) gedenken,

Gelijk boven Hos. 8:13, zie aldaar.

Ho 8.13
Copyright information for DutKant