Genesis 8:5

7) toppen

Hebr. hoofden, gelijk Deut. 3:27; Joz. 15:8; Richt. 9:7.

De 3.27 Jos 15.8 Jud 9.7

Genesis 26:13

22) groot,

Dat is, rijk en machtig, gelijk boven, Gen. 24:35.

Ge 24.35

23) ja hij

Hebr. en hij ging gaande en groot wordende; zie zulke manier van spreken boven, Gen. 8:3; 2 Sam. 3:1; Jona 1:11, in de aantekening.

Ge 8.3 2Sa 3.1 Jon 1.11

Jonah 1:11

36) van ons

Of, van tegen ons, te weten alzo te gaan, of stil worde, [en] van ons [aflate]; in enen zin. Zie van het Hebr. woord Joz. 10:12, en Spreuk. 26:20. Anders: tegen ons. Verg. Ps. 28:1; alzo Jona 1:12.

Jos 10.12 Pr 26.20 Ps 28.1 Jon 1.12

37) werd hoe langer hoe onstuimiger

Hebr. ging en werd ontstuimig. Of, gaat en wordt, enz., [als woorden der zeelieden.] Dat is, neemt, of nam in onstuimigheid toe, werd van tijd tot tijd onstuimiger, het onweder nam toe. Zie gelijke manier van spreken Gen. 8:3, Gen. 8:5, en Gen. 26:13, Richt. 4:24; 1 Sam. 14:19; 2 Sam. 3:1 en de aantekening, alzo Jona 1:13.

Ge 8.3,5 26.13 Jud 4.24 1Sa 14.19 2Sa 3.1 Jon 1.13
Copyright information for DutKant