Genesis 9:20
26) begon Of, ee akkerman zijnde, begon te planten. 27) akkerman Of, landman. Hebr. Een man van de aarde, of van het aardrijk, dat is, een akkerman of landbouwer, gelijk onder Gen. 25:27, een man van het veld, dat is, die in het veld zich meer ophoudt dan tehuis. 1 Sam. 16:18, een man des oorlogs, dat is, een oorlogsman. Spreuk. 6:11, een man van het schild, dat is, die schild en wapen in den oorlog gebruikt, enz. Ge 25.27 1Sa 16.18 Pr 6.11Judges 12:2
5) Ik en mijn volk Hebreeuws, ik was een man van den twist, en mijn volk, en de kinderen Ammons zeer. Jeftha wil zeggen dat, alhoewel de Ammonieten niet op het land van Efram, maar op dat der Isralieten, die in Gilead woonden, aanspraak maakten, hij nochtans Efram, als broeders en bondgenoten, te hulp geroepen heeft, maar tevergeefs. Jeftha zoekt hen eerst met redenen tot afstand van wapenen te bewegen, gelijk hij tevoren aan de Ammonieten gedaan had. Aangaande de Hebreeuwse manier van spreken, vergelijk 2 Sam. 8:10. 2Sa 8.102 Samuel 18:20
33) geen boodschapper zijn, Hebreeuws, geen man des boodschaps, of der tijding. Vergelijk boven, 2 Sam. 8:10. 2Sa 8.10 34) daarom dat des konings zoon dood is. Hij wil zeggen: Gij zoudt een tijding brengen, die den koning niet aangenaam zou zijn. Anders, want het zou zijn van den doden zoon des konings.2 Chronicles 35:21
42) [hij] Te weten, Necho, de koning van Egypte. 43) Wat heb ik Hebreeuws, wat is mij, en u? VergelijK 2 Sam. 16:10, en de aantekening. 2Sa 16.10 44) een huis, Hebreeuws, een huis van mijn oorlog, of krijg; dat is, dat mij den oorlog aandoet, en waar ik oorlog tegen heb; hij verstaat de Assyrirs, die Karchemis ingenomen hadden, waarover hun koning zich beroemt; Jes. 10:9. Zie 2 Kon. 23:29. Vergelijk ook 2 Sam. 8:10, de 23e aantekening. Isa 10.9 2Ki 23.29 2Sa 8.10 45) van God, Dat is, van tegen hem te komen en zijn voornemen, dat Hij door mij begeert uit te voeren, te willen verhinderen.Psalms 41:9
18) kleeft Of, benauwt hem. Zij willen zeggen: Hij heeft ergens Belials- of schelmstuk, boevenstuk, bedreven, waarom hij met deze Belialsplaag [waarvan sommigen dit verstaan] beleden is, dies moet hij voort; gelijk Jobs vrienden hem als een goddelozen om zijn vreemd lijden veroordelen. Van het woord Belial, zie Deut. 13:13. en verg. 2 Sam. 22:5. De 13.13 2Sa 22.5 19) weder Hebr. niet toedoen, of voortvaren op te staan.
Copyright information for
DutKant