Haggai 1:5

12) Stelt uw hart op uw wegen.

Dat is, merkt er wel op, en betracht hoe het ulieden gaat vanwege uwe zonden; verg. 1 Cor. 11:30,31; zie deze manier van spreken Exod. 9:21; 2 Sam. 18:3; Job 1:8, en Job 2:3, en Job 22:22, en Job 34:14, en hier onder Hag. 1:7.

1Co 11.30,31 Ex 9.21 2Sa 18.3 Job 1.8 2.3 22.22 34.14 Hag 1.7

Haggai 2:17-18

43) Eer die [dingen] geschiedden,

Dat is, eer men met den bouw des tempels voortvoer.

44) van twintig [maten],

Dat is, die men meende dat twintig mudden, of schepels, of zakken uitgeven zou, of behoorde uit te geven, naar evenredigheid van het gezaaide.

45) [maten] van de pers te scheppen,

Hetzij voeder, of amen, of andere vaten, groot of klein.

46) zo waren er [maar] twintig.

De zin is: De oogst van het koren en den wijn was zeer sober en klein, dewijl de Heere u zijnen zegen onttrokken had, vertoornd zijnde over ulieder slordigheid in het bouwen van zijn huis.

47) Ik sloeg

Dit is een breder verhaal der plagen, die God hun heeft toegezonden vanwege hunne slordigheid in het bouwen van den tempel. Verg. Deut. 28:22, enz. Zie ook 1 Kon. 8:37, en inzonderheid Amos 4:6,7,8,9; en Hag. 1:11, en Ps. 78:47.

De 28.22 1Ki 8.37 Am 4.6,7,8,9 Hag 1.11 Ps 78.47

48) ulieden met brandkoren,

Dat is, uwe vruchten.

49) en gij [keerdet] u niet tot Mij,

Anders: daar is niemand bij ulieden die tot mij, spreekt de Heere, met verzwijging van het woord keert.

Copyright information for DutKant