Hosea 13:1

1) Efraim sprak,

Anders: als Efra‹m bevende, of [met] beven sprak, verhief hij [zichzelven] in Isra‰l. De zin op een uitkomende. Hebreeuws, als Efra‹m sprak, beving; dat is, de stam van Efra‹m was in voortijden volgens den zegen van den patriarch Jakob [Gen. 48:19,20] van zulk een aanzien en macht in Isra‰l, dat een ieder, om zo te spreken, beefde als hij met hevigheid iets dreef, zulks dat hij ook ten tijde van Rehabeam het koninkrijk der tien stammen eerst aan zich trok, door den eersten koning Jerobeam, die uit Efra‹m was. Zie Richt. 8:1,2, enz. en Richt. 12:1,2, dnz. idem 1 Kon. 11:26, enz. en 1 Kon. 12:20.

Ge 48.19,20 Jud 8.1,2 12.1,2 1Ki 11.26 12.20

2) verheven in Isra‰l;

Te weten tot het koninkrijk. Van het Hebreeuwse woord, dat verheffen betekent, komt een ander, dat een prins, vorst, regent, die over anderen verheven is, beduidt, waarop hier gezien wordt.

3) Baal

Ba„ls afgoderij. Zie boven Hos. 2:7,12.

Ho 2.8,13

4) gestorven.

Dat is, heeft allen aanzien verloren, is in een zeer ellendigen en verachtelijken staat vervallen, bij God en de mensen, binnen en buiten; [vergelijk de manier van spreken met Ps. 31:13, en Ps. 88:4,5,6, en Ps. 143:3; Jes. 59:10; Amos 2:2; Ef. 2:1; Openb. 3:1, en Openb. 20:5]. Zelfs is de koninklijke waardigheid van hem genomen. Zie 1 Kon. 14:10,11, en 1 Kon. 15:27,28,29,30, en vergelijk Hos. 13:3.

Ps 31.12 88.3,4,5 143.3 Isa 59.10 Am 2.2 Eph 2.1 Re 3.1 20.5 1Ki 14.10,11 15.27,28,29,30 Ho 13.3
Copyright information for DutKant