Hosea 2:16

40) zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.

De Ba„ls, dat is mijne kerk zal van alle besmetting van afgoderij en bijgeloof gezuiverd zijn.

Hosea 4:16

46) onbandig, als een onbandige koe;

Of, wederstrevig, gaande in het wild, niet willende geleid zijn op de rechte wegen en blijvende in goede weide, maar onbedwongen, ongebonden, zonder juk, perk, of bestuur, door dik en dun [gelijk men zegt] heenlopen, waarom hun de Heere zal doen als volgt.

47) nu zal

Dat is, in korten tijd, al haast. Zie onder Hos. 10:3.

Ho 10.3

48) hen de HEERE weiden,

De Isra‰lieten.

49) lam in de ruimte.

Gelijk een jong en dom lam, dat in de ruimte gaat, lichtelijk verbijstert, hier en daar in valt, of den wilden dieren in den mond loopt; alzo zal Ik dit volk, dat zo gaarne ongebonden en in het ruime heenloopt, in de ruimte voeren; dat is uit hun land en weide wegvoeren, en in al de vier winden verstrooien onder de heidenen. Sommigen nemen het alzo, dat God Isra‰l eerst wilde als een lam vet weiden; dat is weelderig en rijk maken, en dan als uit de weide halen, om gevoerd te worden ter slachting.

Zephaniah 1:5

14) En

Te weten, Ik zal uitroeien.

15) die zich nederbuigen

Dat is, niet allen degenen, die openbare afgodendienaars waren, maar ook hen, die een vermengde religie hebben en die nevens of met hunne afgoden ook den ware God dienen willen. Hetwelk God verbiedt 1 Kon. 18:21, en 2 Kon. 17:33; Ezech. 20:39.

1Ki 18.21 2Ki 17.33 Eze 20.39

16) de daken

Die in Judea en andere landen daar omheen, plat waren; zie de aantekening bij Deut. 22:8, en op welke zij dikwijls hunne afgoderij bedreven; zie 2 Kon. 23:12, en Jer. 19:13.

De 22.8 2Ki 23.12 Jer 19.13

17) het heir des hemels,

Dat is, voor de sterren, zon en maan. Zie de aantekening bij Deut. 4:19, en Jer. 7:18, en Jer. 10:2.

De 4.19 Jer 7.18 10.2

18) zweren bij den HEERE,

Of, den Heere zweren, gelijk 2 Kron. 15:14; hetwelk betekent Gode gehoorzaamheid en onderhouding zijner geboden beloven, en zich Gode heiligen en overgeven.

2Ch 15.14

19) zweren

Zie de aantekening bij Jer. 49:1.

Jer 49.1

20) bij Malcham;

Of, Melech, of Moloch, den afgod der kinderen Ammons. Doch onder dezen afgod kan men ook alle andere afgodenn verstaan, welken de afgodendienaars noemden hunne koningin. Melech betekent in het Hebr. een koning.

Copyright information for DutKant