Isaiah 11:14
58) zij zullen Te weten Efram en Juda gelijkelijk. 59) op den schouder Dit is geestelijkerwijze te verstaan, alzo namelijk, dat de gelovige Isralieten de heidenen door de predikatie van het heilige Evangelie snellijk zullen op het lijf vallen, aangrijpen en overwinnen, overmits zij enigen hunner tot het Christengeloof brengen zullen, en de anderen zullen zij overtuigen dat zij gene ontschuldiging voor God hebben zullen. Immers geeft de profeet door deze gelijkenis [genomen van een roofvogel of vos, die de hoenders op het lijf valt] te kennen de victorie, welke de Heere zijne kerk tegen hare vijanden verlenen zou. Gelijk zulks door de apostelen en andere leraars is vervuld geworden. 60) tegen het westen, Hebreeuws, tegen de zee aan. De Middellandse zee ligt ten lande van Kanan tegen het westen. De profeet geeft hier te kennen dat het Evangelie zou gepredikt worden in het oosten en in het westen; zie Matth. 8:11. Mt 8.11 61) zij zullen te zamen Aldus spreekt de profeet oneigenlijk van de predikatie van het goddelijke Woord, willende te kennen geven dat de kerk van Christus al hare vijanden zou bestrijden en overwinnen door de kracht en den zegen des Heeren, om de uitverkorenen te brengen onder zijne gehoorzaamheid. 62) die van het oosten Hebreeuws, de kinderen van het oosten. Zie Job 1:3, en de aantekening aldaar. Job 1.3 63) [aan] Edom Dat is, aan de Edomieten en Moabieten. 64) zullen zij Hebreeuws, zal de zending hunner handen zijn. 65) de kinderen Ammons Dat is de Ammonieten. 66) zullen hun Te weten overmits zij de leer van het heilige Evangelie met een vast geloof zullen omhelzen. Jeremiah 49:2
7) Rabba der kinderen Ammons De hoofdstad der Ammonieten. Zie 2 Sam. 11:1, en 2 Sam. 12:29,30,31; idem Amos 1:14. 2Sa 11.1 12.29,30,31 Am 1.14 8) krijgsgeschrei zal doen horen, Versta, een veldgeschrei van krijgslieden, of een trompetten- of bazuinengeklank. 9) woesten hoop worden, Hebreeuws, hoop der verwoesting; dat is, Rabba zal overhoop liggen als een steenhoop; vergelijk Deut. 13:16. De 13.16 10) onderhorige plaatsen Hebreeuws, dochters; dat is, de kleine steden en dorpen, die onder haar behoren of sorteren. Zie 2 Kon. 19:21. 2Ki 19.21 11) erven degenen, Zie op Jer. 49:1. Maar dewijl men nergens leest dat de tien weggevoerde stammen weder in hun tijdelijk bezit gebracht zijn [hoewel enige burgers van de stammen met Juda zijn wedergekeerd] moet dit geestelijk verstaan worden alzo, dat God wel vooreerst het recht der erfenis, dat Hij zijn volk gegeven had, tegen de Ammonieten, als onrechtvaardige bezitters, heeft uitgevoerd, dezen uit zijn volks land verdrijvende, en Isral daardoor voor den rechten erfgenaam van dien verklarende; maar daarna zijn rechte Isral tot hun volkomen bezit gebracht, in hun hoofd, den Messias, wiens koninkrijk Hij alle volken heeft onderworpen, en zijne gelovigen hem tot broeders en mederfgenamen gegeven. Zie Ps. 2:8; Rom. 8:17, enz., en Openb. 11:15, en vergelijk Jes. 11:14; Ezech. 25:14, met de aantekening. Jer 49.1 Ps 2.8 Ro 8.17 Re 11.15 Isa 11.14 Eze 25.14 Jeremiah 49:19
64) leeuw Die zijn gewoonlijke legerplaats moet verlaten en met grimmigheid al brullende in der haast opklimmen naar het gebergte, wanneer de Jordaan aan alle kanten overloopt en de leeuwen vandaar jaagt. [Zie boven Jer. 12:5, en vergelijk Zach. 11:3]. Alzo zal de koning van Babel met verstoord gemoed optrekken naar het gebergte der Edomieten. Of, gelijk een leeuw opklimt vermits de opzwelling der Jordaan, [alzo zal hij opkomen] tegen, enz., in denzelfden zin. Vergelijk onder Jer. 50:44, van Cyrus' aankomst tegen Babel. Anders, [want deze plaats wordt verscheidenlijk overgezet en verklaard] gelijk een leeuw zal hij optrekken van de hovaardige of stoute Jordaan tegen, enz.; dat is, Nebukadnezar zal optrekken naar Edom als hij het Joodse land zal hebben overheerd, hetwelk de Edomieten zich niet konden inbeelden, maar waren vrolijk over de ellenden van Juda. Jer 12.5 Zec 11.3 Jer 50.44 65) sterke woning; Of, ruw, hard; dat is, het bergachtige land der Edomieten. Anders: lieflijke woning des sterken; verstaan dat hier gesproken wordt van de stoute aanslagen der Edomieten, die opgeblazener dan de Jordaan waren in het vijandelijk optrekken tegen Gods volk en huis, doch tevergeefs en met een bespottelijke uitkomst. 66) hem Edom. 67) in een ogenblik Dat is, plotseling, onvoorziens; alzo is het Hebreeuwse woord genomen Spreuk. 12:19. Anders: wanneer Ik [hem] zal hebben laten rusten; dat is, nadat Edom lang in rust zal hebben gezeten, zal Ik hem, enz. Pr 12.19 68) daaruit doen lopen; Hebreeuws, uit hen; dat is, uit den omtrek of het land van Idumea. Zie boven Jer. 49:14, alzo in de volgende woorden. Jer 49.14 69) bestellen; Of, last, commissie, bevel geven over hen. Versta, den koning Nubakadnezar, dien God daarom zijnen knecht noemt. Zie boven Jer. 25:9. Anders: wie uitgelezen is, dien, enz.; dat is, het zal mij niet ontbreken aan dienstige instrumenten, die Ik neem vanwaar het mij belieft, om dien stouten Edom te bedwingen en uit te roeien. Jer 25.9 70) dagvaarden, In recht betrekken, of mij tijd, termijn stellen, dat Ik tegen hem zou moeten pleiten? Of, wie zal mij maat en tijd stellen in mijne werken? Zie Job 9:19, met de aantekening. Job 9.19 71) herder, Dat is, koning, regent, of voorstander. Vergelijk 2 Sam. 5:2, en boven Jer. 6:3, en Jer. 10:21, en Jer. 12:10, enz. 2Sa 5.2 Jer 6.3 10.21 12.10 72) voor Mijn aangezicht bestaan zou? Anders tegen, in enen zin, dat is, wat koning of monarch zou mijn tegenpartij kunnen zijn? Ezekiel 10:15-16
58) dit was hetzelfde dier, Of, dit waren even de dieren; een enkelvoudig getal voor een veelvoudig. Hij spreekt van de vier dieren, waarvan te zien is boven Ezech. 1:5. Eze 1.5
Copyright information for
DutKant