Isaiah 11:3

12) Zijn

Te weten des Heeren Christus.

13) rieken

Dat is, zijn kennis en oordeel. Anders: En Hij, te weten Christus, zal rieken; dat is, zeer wijselijk en verstandiglijk alles vernemen en gewaar worden.

14) in de vreze

Dat is, Hij zal, als een kenner der harten, weten en verstaan bij wien de vreze des Heeren is, bij wien zij niet is.

15) naar het gezicht

Versta dit alzo, dat Christus niet alleen naar den uiterlijken schijn, of naar de woorden alleen, oordelen zal [waarmede de ene mens den anderen dikwijls bedriegt] maar naar de gelegenheid des harten als zijnde een kenner des harten, en een doorgronder der nieren. Zie Joh. 2:24,25, en Joh. 21:15,16,17.

Joh 2.24,25 21.15,16,17

16) naar het gehoor

Dat is, Hij zal ook niet lichtelijk aannemen de klachten, die men hem aanbrengt, noch ook de schijnheilige woorden der huichelaars. Of, Hij zal niet oordelen van zichzelven, maar gelijk Hij van zijn Vader zal gehoord hebben.

17) bestraffen.

Te weten met woorden. Anders, straffen; te weten niet alleen met woorden, maar ook met plagen.

Philippians 1:10

22) beproeft

Dat is, na beproeving en toetsing der leringen aan Gods woord, recht moogt verstaan en onderscheiden.

23) de dingen, die

Of, die uitnemend zijn. Het Griekse woord betekent beide. Want de kennis dezer goddelijke zaken verschilt veel, en is uitnemender dan enige andere kennis van wereldse zaken. Zie Rom. 2:18.

Ro 2.18

24) oprecht zijt,

Dat is, zonder geveinsdheid of bedrog.

25) zonder aanstoot

Namelijk aan iemand, Matth. 18:7; waardoor hij zou verhinderd worden, of ten val gebracht, in de Christelijke loopbaan. Grieks onergerlijk, of onaanstotelijk.

Mt 18.7

26) den dag van Christus;

Zie Filipp. 1:4.

Php 1.4
Copyright information for DutKant