Isaiah 26:1

1) dien dage

Te weten, als het volk uit de Babylonische gevangenschap zal verlost zijn, en de kinderen Gods uit de handen hunner vijanden, zo lichamelijke als voornamelijk geestelijke.

2) in het land

Dat is, in de gemeente Gods, overal waar die te dien tijde wezen zal, want onder den naam Juda wordt meermalen de kerk Gods verstaan.

3) een sterke stad,

Aldus wordt de kerk genaamd, omdat zij onder de bescherming van God vast en zeker is en blijft. Hebreeuws, ene stad der sterkte; dat is, ene stad van geweld.

4) [God]

Hebreeuws, Hij stelt; te weten God.

5) stelt

De zin is: Het heil, dat God haar geeft, is haar muur en vastigheid, waar ze zich op mag verlaten. Hij zal ze daarbij wel behouden, zodat ook de poorten der hel daar niet tegen zullen vermogen, Matth. 16:18. Of aldus, God, die ons heil, of onze Heiland en Verlosser is, zal de muur, of beschermer dezer stad, dat is, zijner kerk en gemeente zijn, daarom zal zij sterk, ja onverwinnelijk zijn.

Mt 16.18

6) voorschansen.

Of, voormuren, dwingers, bolwerken.

Ezekiel 42:15-20

38) zag,

Hebreeuws, welker aangezicht [was] enz.

39) mat ze rondom henen.

Versta, de oostpoort mat hij met den muur in zijn vierkant, die rondom de gehele plaats van dit ganse nieuwe gebouw ging, in het oosten, noorden, zuiden en westen; dat is, hij mat den gansen omgang van het oosten af. Zie boven Ezech. 40:5.

Eze 40.5
40) oostzijde

Hebreeuws, wind [alzo in het volgende] dat is, de zijde, die tegen den oostenwind gelegen was.

41) met het meetriet,

Of, naar, van, en zo in het volgende.

42) rondom.

Langs henen de ganse zijde. Alzo in het volgende.

43) westzijde,

Hebreeuws, der zee.

44) heilige en onheilige.

Hebreeuws, heiligheid. Versta, tussen het geestelijke of kerkelijke en wereldlijke of burgerlijke, dat is, tussen het ganse heilig begrijp [zie onder Ezech. 43:12], en de stad met haar toebehoren. Zie onder Ezech. 48:15, gelijk er ook nog onderscheid was tussen het heiligdom en de plaatsen van het volk. Zie boven Ezech. 42:14.

Eze 43.12 48.15 42.14

Zechariah 2:4-5

8) hij zeide

Te weten, Christus de Heere.

9) tot hem:

Te weten, tot dien geschapen engel.

10) dezen jongeling aan,

De profeet bedoelt zichzelven, die toen nog een jong man was. Of een jongeling is hier te zeggen een dienstknecht, gelijk dan ook bedaagde personen aldus genoemd worden; Exod. 33:11; Num. 11:27; 1 Kon. 11:28; 2 Kon. 4:12, en 2 Kon. 19:6.

Ex 33.11 Nu 11.27 1Ki 11.28 2Ki 4.12 19.6

11) dorpsgewijze bewoond worden,

Dat is, zonder muren, dewijl men de zeer grote menigte der mensen met geen muren zal kunnen omvangen noch besluiten. Anders Jeruzalem zal de dorpen bewonen; dat is, die van Jeruzalem zullen vanwege de menigte der mensen, ook in de dorpen zich metterwoon moeten begeven. Doch men moet dit verstaan gesproken te zijn van de grote menigte der mensen, die in Christus geloven en zich onder zijn geestelijk rijk begeven zouden, want de algemene kerk zou zich strekken door de ganse wereld; zie Jes. 54:1,2,3, en Jes. 60:4,11.

Isa 54.1,2,3 60.4,11

12) der beesten,

Verg. Jer. 31:27.

Jer 31.27
13) een vurige muur rondom;

Dat is, Ik zal hen alzo beschutten dat hunne vijanden hen niet zullen kunnen genaken, en zo er iemand is, die hen zou willen aantasten, die zal als met vuur verteerd en vernield worden. Verg. Jes. 26:1, en Jes. 60:18,19; Jer. 15:20; verg. ook Ps. 125:2, en 2 Kon. 6:17.

Isa 26.1 60.18,19 Jer 15.20 Ps 125.2 2Ki 6.17

14) Ik zal tot heerlijkheid wezen

Dat is, Ik zal hun tot eer en heerlijkheid gereiken; Ik zal de burgers en inwoners dier stad of gemeente met vele en grote weldaden vereren en begenadigen.

Copyright information for DutKant