Isaiah 3:18-24

53) het sieraad

Wat Jes. 3:18,19,20,21,22,23,24 aangaat, die worden zeer verscheidenlijk overgezet; de hovaardige pronksters hebben ook in die tijden al veel ander pronksel gehad als heden ten dage onze jonkvrouwen hebben, zodat vele van die namen ons onbekend zijn, vele derzelve den naam medebrengende uit dat land, waar zij eerst gedacht geweest zijn. Zij zijn hier gezet zo na als men ze heeft kunnen treffen. Voor sieraad der kousenbanden hebben anderen de netwerken of betraliede klederen; die doorschijnend gebreid of geborduurd waren, hetwelk enigen noemen vensteren der oneerbaarheid.

Isa 3.18,19,20,21,22,23,24

54) de netjes,

Of, sluiers, of schakelwerk, als daar zijn de fijngebreide netjes, dunne doekjes en allerlei gebreidsel, of geweefsel, dat doorluchtig is.

55) de maantjes.

Dit was een sieraad als maantjes. Zie Richt. 8:21. Heden ten dage dragen ook enige in de oorlapjes kleine maantjes van goud, zilver, of enig gesteente, of paarlen.

Jud 8.21
56) De reukdoosjes,

Versta hier, de gouden of zilveren doosjes, waar muskus of andere welriekende specerijen in waren, die de jonkvrouwen aan den hals, of op de borsten, of tussen dezelve droegen. Anders, halsketentjes, of iets dergelijks.

57) de glinsterende

Dat is, de klederen bezaaid met dunne gouden of zilveren schubbetjes of flittertjes, die een glans gaven als er de zon op scheen, alsof het glinsterende sterretjes geweest waren. Anders, flitterende, of bevende lovertjes.

58) De hoofdkroning,

Zie Ezech. 24:17, en Ezech. 44:18.

Eze 24.17 44.18

59) armversierselen,

Zie 2 Sam. 1:10.

2Sa 1.10

60) bindselen,

Of, hoofdsnoeren. Zie Jer. 2:32.

Jer 2.32

61) de reukballetjes,

Hebreeuws, huisjes der ziel, of van den adem; aldus worden de reukballetjes genoemd, omdat zij het hart verkwikken en den adem versterken.

62) de voorhoofdsierselen,

Dit waren enige versierselen, die op het voorhoofd tot op den neus hingen; Gen. 24:24.

Ge 24.24
63) De wisselklederen,

Gelijk Richt. 14:12.

Jud 14.12

64) de manteltjes,

Hebreeuws, de overdekselen. Het mogen wel grote floersen geweest zijn, die nu in het Frans genoemd worden la grand voile.

65) de buidels,

Gelijk 2 Kon. 5:23. Anders: naalden, of spelden; te weten van goud of zilver, dergelijke nu ook enige jonge dochters in het haar dragen.

2Ki 5.23
66) de hulledoeken,

Of, tophuiven.

67) de sluiers.

Anders: kedelen, of fijne, dunne en lichte kledingen, die men in Judea en omliggende hete landen droeg.

68) specerij

Dat is, goeden reuk.

69) stank

Of, uittering, verrotting; gelijk onder Jes. 5:24.

Isa 5.24

70) losheid

Als wanneer de vrouwen ontregen zijn.

71) haarvlechten,

Of, gefriseerd haar, of effen gekamd haar, of net gelegd haar.

72) wijden rok,

Of, vlieger.

73) verbranding

Versta, de verbranding of vervelling van het aangezicht, veroorzaakt door de hitte der zon.

Copyright information for DutKant