‏ Isaiah 37

1) [dat] hoorde,

Te weten die woorden, die Rabsake gesproken had.

2) scheurde

Zie boven Jes. 36:22, en 2 Kon. 19:1.

Isa 36.22 2Ki 19.1

3) ging in het huis

Te weten om aldaar zijn gebed voor den Heere op te offeren.

4) Deze dag

Dat is, dit is de tijd in welken ik en mijn volk zijn in grote benauwdheid, vrezende de belegering en verwoesting dezer stad.

5) een dag der benauwdheid,

Te weten in welken de Assyri‰rs ons zeer benauwen en lelijk schelden.

6) der lastering;

In welken de Assyri‰rs den Heere lelijk lasteren en schelden.

7) aan de geboorte,

Hebreeuws, tot aan de breuk. Gelijke manier van spreken zie Hos. 13:13.

Ho 13.13

8) daar is geen kracht

Dat is, wij zijn in het uiterste gevaar, waaruit wij onszelven niet kunnen redden.

9) horen de woorden

Dat is, inacht nemen, en derhalve staat het te hopen dat Hij de Assyri‰rs, vanwege hun godslasterlijke woorden, zal plagen en straffen.

10) voor het overblijfsel,

Te weten van het volk Gods. De tien stammen waren alrede naar Assyri‰ gevoerd, ook waren er alrede enige vaste steden in Juda door de Assyri‰rs ingenomen, daar waren er nog weinig overgebleven.

11) voor de woorden,

Hebreeuws, voor het aanschijn der woorden.

12) de dienaars

Hebreeuws, jongens; dat is, de knechten, de dienaars. Alzo wordt Jozua genoemd een jongen van Mozes, ofschoon hij al ver tot zijne jaren gekomen was. Zie Gen. 22:5, en Exod. 33:11.

Ge 22.5 Ex 33.11
13) door het zwaard

Te weten door het zwaard zijner zonen. Zie onder Jes. 37:38.

Isa 37.38
14) Libna;

Zie van deze stad de aantekening 2 Kon. 8:22.

2Ki 8.22

15) Lachis

Waar Rabsake den koning gelaten had, en vanwaar deze hem naar Jeruzalem gezonden had. Zie boven Jes. 36:2. En zie van Lachis breder 2 Kon. 14:19.

Isa 36.2 2Ki 14.19
16) hij nu

Te weten de koning van Assyri‰.

17) hoorde van Tirhaka,

Zie boven Jes. 37:7.

Isa 37.7

18) zeggende:

En hun ook brieven medegevende, van denzelfden inhoud; zie Jes. 37:14.

Isa 37.14
19) verbannende;

Dat is, ten uiterste toe verdervende; zie Deut. 2:34.

De 2.34
20) mijn vaders

Dat is, mijne voorouders of voorzaten.

21) Hamath,

Zie Num. 13:21.

Nu 13.21

22) Ivva?

Zie de aantekening 2 Kon. 17:24.

2Ki 17.24
23) de brieven

Welke de boden van den koning van Assyri‰ hem brachten, in welke geschreven stond hetzelfde dat zijne afgezondenen hem alrede geboodschapt hadden.

24) tussen

Zie Exod. 25:22; Num. 7:89; 2 Sam. 6:2; 2 Kon. 19:15; Ps. 80:2, en de aantekening aldaar.

Ex 25.22 Nu 7.89 2Sa 6.2 2Ki 19.15 Ps 80.1
25) die gezonden

Zo door Rabsake als door zijne brieven.

26) al de landen,

2 Kon. 19:17 staat: de heidenen en hun land verwoest.

2Ki 19.17
27) [heb Ik gehoord.]

Dit is hier ingevoegd uit 2 Kon. 19:20.

2Ki 19.20
28) de dochter van Sion,

Dat is, de inwoners der stad Jeruzalem, die de vreemden nog niet geschonden hadden. Zie 2 Kon. 19:21.

2Ki 19.21

29) schudt

Tot een teken van verachting; zie Ps. 22:8.

Ps 22.7
30) uwer dienstknechten

2 Kon. 19:23 staat: Uwer boden.

2Ki 19.23
31) gegraven

Te weten waterputten.

32) de wateren gedronken;

Daar staat 2 Kon. 19:24: vreemde wateren. Zie de aantekening aldaar.

2Ki 19.24
33) zulks lang

Te weten de onderdrukking der volken, die gij nu uzelven toeschrijft.

34) geformeerd

Dat is, besloten heb te doen; vergelijk 2 Tim. 1:9,10.

2Ti 1.9,10

35) dat gij zoudt zijn,

Dat is, dat Ik u gebruiken zou om, enz.

36) handeloos,

Hebreeuws, korthandig; dat is, zij hebben geen macht gehad om u tegenstand te doen, zijnde alsof hun de handen waren afgehouwen geweest.

37) der daken,

Dat is, dat op de daken wast.

38) het brandkoren,

Hetwelk dor en verbrand is, eer het in de aren schiet. Hebreeuws, brand.

39) Ik weet

Dat is, o Sanherib, Ik weet al uwe aanslagen.

40) Mijn haak

Een verbloemde rede, genomen van de vissers; te kennen gevende dat God de allerkwaadste en ongebondenste vijanden zijner kerk in den toom houden, besturen en bedwingen kan, dat zij hun boos voornemen niet kunnen uitvoeren.

41) een teken,

Te weten, van hetgeen ik straks gezegd heb.

42) gewassen is,

Omdat zij hun land niet hadden kunnen bouwen, vanwege de inlegeringen en doortochten der Assyri‰rs in het Joodse land.

43) wat daarvan

Dat is, de vruchten, die in dit jaar weder vanzelf wassen zullen. Hieruit nemen sommigen af dat dit een sabbat-of rustjaar geweest is, in hetwelk de Isra‰lieten het land niet bouwde. Zie Lev. 25:5,20.

Le 25.5,20
44) het overblijfsel

Het overblijfsel der Joden zal uitgaan naar zijn land en andere plaatsen, hetwelk zij tevoren niet gedaan hadden uit vrees der Assyri‰rs.

45) ook zal hij

Hieruit is af te nemen dat Sanherib voor Jeruzalem niet gekomen is om die stad te belegeren.

46) om Davids,

Dat is, vanwege de belofte, die Ik David gedaan heb. Zie 1 Kon. 11:12,13.

1Ki 11.12,13
47) uit, en sloeg

Te weten uit den hemel.

48) in het leger

Zie 2 Kon. 19:35, met de aantekening.

2Ki 19.35

49) dode lichamen.

Hebreeuws, dode dode lichamen. Want het Hebreeuwse peger betekent alleen een dood lichaam en daar wordt nog dood bijgevoegd. Het is alsof men zeide: een dood aas.

50) Nineve.

Dit was in die tijden de hofstad of residentieplaats van de koningen van Assyri‰.

51) hem met het zwaard

Te weten eer er vijf en vijftig dagen vervlogen waren, nadat zijn leger van den engel geslagen was, gelijk enigen afnemen uit Tob. 1:24

52) in het land

Dat is, in groot Armeni‰. Zie Gen. 8:4.

Ge 8.4

53) Esar-haddon,

Anders genoemd Asnappar; Ezra 4:10; anders ook Sardanapalus, zo sommigen menen, maar is onzeker.

Ezr 4.10
Copyright information for DutKant