Isaiah 4:1

1) te dien

Te weten, na de bovenverhaalde ellenden, waarvan onder anderen een merkelijk exempel is 2 Kron. 28:6,8; anderen voegen Jes. 4:1 tot Jes. 3.

2Ch 28.6,8 Isa 4.1

2) zeven vrouwen

Dat is, velen. Hieruit is af te nemen dat er weinig mannen zouden overblijven; zie Jes. 3:25.

Isa 3.25

3) aangrijpen,

Dat is, ten huwelijk verzoeken.

4) Ons brood

De zin is, in plaats dat de mannen voor hunne vrouwen plegen den kost te winnen, zo willen wij voor onszelven kost en klederen verdienen, gij zult voor ons niet behoeven te zorgen.

5) laat ons alleenlijk

Hebreeuws, laat uwen naam over ons uitgeroepen worden; gelijk Gen. 48:16. De zin is: Laat ons slechts den naam hebben dat wij uwe vrouwen zijn.

Ge 48.16

6) neem

Hebreeuws, raap, of verzamel onze smaadheid. Zie Ps. 26:9.

Ps 26.9

7) onze smaadheid

Te weten die smaadheid, dat wij zouden leven en sterven zonder ooit kinderen gebaard te hebben; zie Gen. 30:23, en Luk. 1:25.

Ge 30.23 Lu 1.25

Isaiah 44:5

13) Deze zal zeggen:

De zin is: Zo de gelovige Joden als de gelovige heidenen zullen toelopen tot den Heere hem kennende voor hunnen Heere en Meester, en zich onder hem begevende, alsmede tot zijne kerk behorende; zie Ps. 87:4, enz.

Ps 87.4

13) die zal [zich] noemen

De zin is: Zo de gelovige Joden als de gelovige heidenen zullen toelopen tot den Heere hem kennende voor hunnen Heere en Meester, en zich onder hem begevende, alsmede tot zijne kerk behorende; zie Ps. 87:4, enz.

Ps 87.4

14) met den naam van Isra‰l.

Dat is een Isra‰liet, een gelovige of een Christen, gelijk de gelovigen in het Nieuwe Testament genoemd worden; zij zijn geestelijkerwijze Isra‰lieten en kinderen van Abraham. Zie Rom. 4:11,12, en Rom. 11:26; idem, Gal. 3:29, en Gal. 6:16.

Ro 4.11,12 11.26 Ga 3.29 6.16

Jeremiah 7:10

12) dat naar Mijn Naam

Hebreeuws, over hetwelk mijn naam genoemd, of uitgeroepen is; alzo Jer. 7:11,14,30, en Jer. 14:9, en Jer. 15:16, enz. Vergelijk de manier van spreken met Jes. 4:1.

Jer 7.11,14,30 14.9 15.16 Isa 4.1

13) Wij zijn verlost,

Dat is, het heeft nu geen nood, wij zijn nu vrij en buiten gevaar, zullen voorzeker ontkomen en behouden zijn, nu wij onzen tempelgang gedaan hebben.

14) om al deze gruwelen

Dat is, om alzo uzelven tot deze boosheid verlof en vrijheid te geven en daarin meer en meer te verharden en voort te gaan. Anders: opdat wij al deze gruwelen mogen doen.

Hosea 1:10

26) kinderen Isra‰ls zijn als het zand der zee,

Wien Ik in toekomenden tijden zal genadig zijn. Hier spreekt God van het genade werk, dat Hij voorhad aan zijn volk te bewijzen bij den tijd van het Nieuwe Testament, te weten aan Joden en heidenen, het Isra‰l Gods; zie Rom. 9:24,26; Gal. 3:28,29, en Gal. 6:16; want nu het vleselijk Isra‰l, zowel als de heidenen, Gods volk niet meer waren, zo moesten zij beiden door loutere en vrije genade aangenomen worden, welke God hier hun beiden toezegt.

Ro 9.24,26 Ga 3.28,29 6.16

Hosea 2:23

Acts 2:39

80) de belofte

Namelijk, die tevoren is verhaald uit Jo‰l. 2:28, en dat ook volgens het verbond Gods, dat Hij met Abraham en zijn zaad gemaakt heeft; Gen. 17:7.

Joe 2.28 Ge 17.7

81) uw kinderen,

Dat is, uwe zonen en dochteren; gelijk er staat Jo‰l. 2:28.

Joe 2.28

82) verre zijn,

Dat is, die nog namaals zullen geboren worden, van geslacht tot geslacht; of den heidenen; want die worden ook gezegd verre geweest te zijn; Jes. 57:19; Ef. 2:13.

Isa 57.19 Eph 2.13

83) toe roepen zal.

Namelijk tot de uitverkoren Joden, door de predikatie des Evangelies.

Romans 9:25

68) hetgeen Mijn volk niet was,

Namelijk de heidenen, die Hij in het O.T. voorbijgegaan was en nu door Christus ook tot Zijn volk zou aannemen nevens de uitverkorenen uit de Joden; Ef. 2:13; 1 Petr. 2:10. Alzo bewijst de apostel dat hij niets leerde dan hetgeen door de profeten voorzegd was wat geschieden zou: namelijk dat Hij uit heidenen en Joden het ware Isra‰l Gods zou vergaderen; Rom. 11:26; 1 Petr. 2:10.

Eph 2.13 1Pe 2.10 Ro 11.26 1Pe 2.10
Copyright information for DutKant