Isaiah 40:10

39) de Heere HEERE

Te weten Christus. Dit zijn nu de woorden van den profeet.

40) tegen den sterke,

Te weten den duivel van de hel, Matth. 12:29; Joh. 12:31; Col. 2:15; Hebr. 2:14; 1 Joh. 3:8. Anders: met een sterke [hand].

Mt 12.29 Joh 12.31 Col 2.15 Heb 2.14 1Jo 3.8

41) zal heersen;

Anders, zal over hem [te weten den Satan] heersen; dat is, Christus zal den duivel overwinnen. [Alzo wordt heersen voor overwinnen genomen, onder Jes. 41:2]. Hij zal hem zijne wapenen uittrekken en zijne macht benemen. Vergelijk Luk. 11:21; Joh. 12:31; Col. 2:15; Hebr. 2:14.

Isa 41.2 Lu 11.21 Joh 12.31 Col 2.15 Heb 2.14

42) Zijn loon

Dat is, de straf, die Hij dien sterke en deszelfs aanhangers geven zal, te weten den Satan en den goddelozen mensen, dien zal Hij de eeuwige verdoemenis geven en de genadige beloning aan zijne uitverkorenen. Vergelijk Rom. 2:6; Openb. 22:12.

Ro 2.6 Re 22.12

43) bij Hem,

Te weten bij den Heere; gelijk Jes. 62:11.

Isa 62.11

44) Zijn arbeidsloon

Hebreeuws, zijn werk; dat is, werkloon, of vergelding, die Hij den mensen naar hun werk geven zal; vergelijk Jer. 22:13, met de aantekening.

Jer 22.13

Isaiah 62:11

42) heeft doen horen,

Te weten door de predikatie van het heilig Evangelie. Zie Rom. 10:18, en [Hij heeft doen horen], te weten hetgeen hier volgt: Zegt, enz.

Ro 10.18

43) de dochter van Sion:

Dat is, van het volk van Zion, dat is van de kerk Gods, gelijk Zach. 9:9; Matth. 21:5; Joh. 12:15.

Zec 9.9 Mt 21.5 Joh 12.15

44) uw Heil komt:

Dat is, uwe zaligheid en verlossing; of uw Heiland en Zaligmaker, te weten Jezus, die zijn volk verlost van hunne zonden, Matth. 1:21; Luk. 2:30.

Mt 1.21 Lu 2.30

45) Zijn loon is met Hem,

Dien Hij geven zal aan al degenen, die Hem trouwelijk dienen, Jes. 40:10; Openb. 22:12. Zie Ps. 127:3.

Isa 40.10 Re 22.12 Ps 127.3

46) Zijn arbeidsloon

Hebreeuws, zijn werk; dat is zijn arbeidsloon; zie Jes. 40:10; Lev. 19:13.

Isa 40.10 Le 19.13
Copyright information for DutKant