Isaiah 41:2
4) van den opgang Versta, den opgang der zon, namelijk, uit Ur der Chalden land. Zie Gen. 11:31, en Gen. 12:1; Joz. 24:2. Ge 11.31 12.1 Jos 24.2 5) dien rechtvaardige Te weten Abraham, die door het geloof is gerechtvaardigd geworden, en wiens gerechtigheid van Mozes geroemd wordt. Zie Gen. 15:6, en Gen. 18:19, en Gen. 22:16. Hebreeuws, die gerechtigheid verwekt. Zie van zulke manieren van spreken Job 35:13. Ge 15.6 18.19 22.16 Job 35.13 6) verwekt? Dat is, vermaand en verwekt daartoe, dat hij naar een ander land trekken zou. 7) zijn voet? Dat is, dat hij hem op den voet zou volgen en dienen. 8) de heidenen Dat is, wie gaf hem de overwinning over de heidenen, die Sodom en Gomorra geplunderd hadden? Zie Gen. 14:14. Ge 14.14 9) gemaakt, Dat is, gaf hem overwinning, te weten over de vier koningen, van wie gesproken wordt Gen. 14. 10) heeft hen zijn zwaard Dat is, maakte dat zij voor zijn zwaard zo lichtelijk waren door te houwen alsof zij stof waren geweest. Anders: en heeft hunne; te weten dier koningen, zwaarden gemaakt als stof, en hunne bogen als stoppelen die van den wind [voortgedreven worden]. Luke 11:21
21) hof bewaart, Of, paleis. 22) [al] wat hij heeft Of, al zijne goederen. 23) vrede. Dat is, in rust en zekerheid. John 12:31
37) oordeel dezer Dit woord oordeel wordt in de Heilige Schrift genomen somtijds in het goede voor verlossing en wederoprichting, Ps. 138:18, en Ps. 140:13, somtijds in het kwade voor veroordeling of verdoemenis, Joh. 3:17, en Joh. 5:24. Doch het kan hier in beide betekenissen wel genomen worden, namelijk dat nu de uitverkorenen in de ganse wereld van de macht des duivels zullen verlost en weder opgericht worden, en dat nu de bozen en ongelovigen in de wereld zullen veroordeeld en verdoemd worden. Ps 140.12 Joh 3.17 5.24 38) overste dezer Dat is, de duivel zal nu zijne macht en heerschappij, die hij door de zonde over de mensen heeft gekregen, in degenen, die het Evangelie zullen geloven, verliezen; Col. 2:15; Hebr. 2:14. Col 2.15 Heb 2.14 Colossians 2:15
55) de overheden Dat is, den Satan met al zijn boze geesten, die grote macht over de mensen hebben, zolang zij van de heerschappij der zonde niet zijn verlost. Zie Ef. 6:12; 2 Tim. 2:26. Eph 6.12 2Ti 2.26 56) uitgetogen hebbende, Dat is, van hunne macht en wapenen ontbloot hebbende, welker wapenen waren de zonde en dood, welker macht was de wet; 1 Cor. 15:55,56; zie ook Luk. 11:22; ene gelijkenis, genomen van den overwonnen veldoverste met zijne krijgsknechten, die alzo van hunne wapenen ontbloot zijnde voor de ogen van een ieder tot een schouwspel plachten omgevoerd te worden, totdat zij in de gevangenis gebracht, en aldaar opgesloten of omgebracht werden. 1Co 15.55,56 Lu 11.22 57) in het openbaar Of, vrijmoedig, met vrijmoedigheid. 58) tentoongesteld, Of, te schande gemaakt, namelijk tot hunne verkleining en versmaadheid. Zie van dit woord Matth. 1:19. Mt 1.19 59) door hetzelve Of, in hetzelve; namelijk kruis. Want door Zijnen dood heeft Hij den Satan, die de macht des doods had, de macht benomen om ons te beschadigen of beschuldigen. En hoewel hij ons nog strijd aandoet, zo zijn wij evenwel verzekerd van de volle overwinning in Christus Jezus, Luk. 10:17; Rom. 16:20; Hebr. 2:14; Openb. 12:10. Anders, in zichzelven, of, door zichzelven. Lu 10.17 Ro 16.20 Heb 2.14 Re 12.10 60) getriomfeerd. Dit wordt verstaan van een geestelijken triomf, waardoor Christus, alle geestelijke macht des Satan benomen hebbende, een overwinnaar van hel, dood en verdoemenis is gebleven. Hebrews 2:14
37) de kinderen Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn. 38) des vleses en bloeds Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50. 1Co 15.50 39) derzelve deelachtig geworden, Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7. Heb 2.16 Php 2.7 40) te niet doen zou dengene, Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen. 41) het geweld des doods had, Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56. Ro 5.12 1Co 15.56 42) den duivel; Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen. Mt 25.41
Copyright information for
DutKant