Isaiah 45:23

76) der gerechtigheid

Of, [in] gerechtigheid; dat is in trouw en geloof; dat is, een woord, dat zeker, vast en onfeilbaar is.

77) het zal niet wederkeren:

Dat is, het zal niet wederroepen worden.

78) Mij

Dat is, tot mijne eer; Rom. 14:11; Filipp. 2:10.

Ro 14.11 Php 2.10

79) alle knie

De zin is: Alle volken en nati‰n zullen door den Messias tot de ware kennis Gods beroepen en velen daartoe gebracht worden.

80) alle tong

Dat is, alle nati‰n zullen mij kennen en belijden, dat is, God eren en belijden, als men in het gericht oprecht bij zijnen naam zweert.

Acts 10:36

35) [Dit is]

Of, naar het woord dat; of aangaande het woord.

36) verkondigende

Grieks Evangeliserende.

37) vrede door

Namelijk met God, en alle andere volken met elkander. Zie Ef. 2:13.

Eph 2.13

Romans 14:11

49) Ik leef,

Dat is, zo waarachtiglijk als Ik leef; ene manier van eedzweren, die de Heere dikwijls gebruikt, Num. 14:21,28; Jes. 49:18; Jer. 22:24; Ezech. 5:11, en Ezech. 14:16,18, en Ezech. 20:3.

Nu 14.21,28 Isa 49.18 Jer 22.24 Eze 5.11 14.16,18 20.3

50) zegt de Heere;

Hetgeen van Jehova, den waren God, bij den profeet gezegd is, wordt hier Christus toege‰igend, om te tonen dat Hij ook de waarachtige God is.

51) voor Mij zal

Namelijk Christus, den Zoon Gods en Zaligmaker. Zie Ef. 1:20,22; Filipp. 2:10.

Eph 1.20,22 Php 2.10

52) knie zich buigen,

Dat is, eerbied en gehoorzaamheid als hunnen Heere betonen; zie Filipp. 2:10.

Php 2.10

53) alle tong zal God

Dat is, de gelovigen uit alle nati‰n, zowel sterken als zwakken, zullen met hunne tongen en monden mij belijden de ware God en hun Heere en rechter te zijn; Rom. 10:9,10.

Ro 10.9,10

54) belijden.

Of, loven, danken.

Revelation of John 1:5

14) de getrouwe

Namelijk die ons het Evangelie uit den schoot des Vaders heeft gebracht, en door Zijn dood verzegelt; Joh. 1:18; 1 Tim. 6:13.

Joh 1.18 1Ti 6.13

15) in Zijn

Dat is, door Zijn bloedigen dood en offerande; Hebr. 9:14.

Heb 9.14

Revelation of John 19:16

42) op [Zijn] kleed

Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van een ieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is.

43) Koning der koningen,

Welke titel door Paulus God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook Christus, Openb. 17:14, als die niet alleen een naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29,30; Filipp. 2:6.

1Ti 6.15 Re 17.14 Joh 10.29,30 Php 2.6
Copyright information for DutKant