Isaiah 5:1

1) mijn Beminde

Aldus noemt de profeet Jezus Christus driemaal in Jes. 5:1. De zin is: Hij is de Bruidegom zijner gemeente; ik ben zijn dienaar en vriend; Hoogl. 2:2; Joh. 3:29.

Isa 5.1 So 2.2 Joh 3.29

2) een lied

Dat is, een lied, hetwelk Hij mij zelf heeft ingegeven en in mijnen mond gelegd, dit zal ik zingen en ook beschrijven, opdat het niet vergeten worde, maar van allen man moge onthouden, gelezen en gezongen worden, gelijk Mozes ook te dien einde een lied gemaakt heeft, Deut. 32.

3) van Zijn wijngaard;

Dat is, van zijne gemeente. Zie dergelijke manier van spreken onder Jes. 5:7, en Exod. 15:17; Ps. 44:3, en Ps. 80:9; Jes. 27:2; Jer. 2:21; Matth. 21:33; Mark. 12:1; Luk. 20:9; Joh. 15:1.

Isa 5.7 Ex 15.17 Ps 44.2 80.8 Isa 27.2 Jer 2.21 Mt 21.33 Mr 12.1 Lu 20.9 Joh 15.1

4) op een vetten heuvel.

Hebreeuws, op een hoorn van een zoon der olie, of vettigheid; dat is, in een uitnemende plaats van vetten vruchtbaren grond. Zie Job 5:7.

Job 5.7

Isaiah 5:7

26) Want

Anders: zekerlijk. In Jes. 5:7 verklaart de profeet de bovenverhaalde gelijkenis.

Isa 5.7

27) de mannen

Dat is, mannen tot den stam van Juda behorende.

28) een plant

Of plantsoenen, of plantingen; versta, het volk over hetwelk de Heere zich placht te vermaken.

29) naar recht,

Dat is, dat de rechters den onderdrukten zouden recht doen.

30) schurftheid,

Dat is, de rechters zijn schurftig, dat is goddeloos en kwellen het arme verdrukte volk, gelijk de schurftheid de mensen kwelt.

31) naar gerechtigheid,

Alsof Hij zeide: Ik heb gewacht dat men weduwen en wezen, alsook andere verdrukten, tot hun recht zou helpen; maar, enz.

32) geschreeuw.

Of, geschrei, geroep, gekrijt; te weten der armen, die geweldiglijk onderdrukt worden, tot God schreiende en hem met tranen klagende den overlast en het ongelijk, dat hun wordt aangedaan. Zie Gen. 18:20. Enigen verstaan dit van de klachten der armen, die onderdrukt worden door de lange rechtsgedingen, onder voorwendsel van de formaliteiten, die onder het pleiten gebruikt worden.

Ge 18.20

Jeremiah 2:21

52) getrouw zaad;

Hebreeuws, zaad der waarheid, of getrouwheid; dat is een rechten goeden stok, een oprechte plant, die goed zaad, dat is goede vruchten, die het zaad in zich dragen, voortbrengt. Vergelijk Jes. 1:21, en Jes. 5:2. Anders: welks ganse zaad waarheid [zou zijn]; in enen zin.

Isa 1.21 5.2

53) verbasterde

Hebreeuws eigenlijk, afwijkende, dat is, ontaarde bastaardranken.

54) vreemden

Of, uitlandsen.

Matthew 21:33

35) een heer des huizes,

Grieks, een mens, die een heer des huisgezins was.

36) tuin

Of, heining, heg, haag.

37) wijnpersbak

Namelijk waarin de wijn onder de pers inloopt en vergaderd wordt.

38) toren,

Namelijk om de gehele wijngaard te overzien en die te bewaken.

39) verhuurde

Grieks, gaf die uit.

Mark 12:1

1) gelijkenissen tot hen te zeggen:

Grieks, parabelen; zie daarvan de verklaring Matth. 13:3.

Mt 13.3

2) Een mens plantte een wijngaard,

Van deze gelijkenis zie de verklaring Matth. 21:33.

Mt 21.33

3) tuin daarom,

Of, heining, heg.

4) wijnpersbak,

Namelijk waar de wijn onder de pers inloopt en vergaderd wordt.

5) verhuurde dien

Grieks, gaf uit.

6) de landlieden,

Of, landbouwers; waardoor hier voornamelijk wijngaardeniers verstaan worden.

Luke 20:9

11) deze gelijkenis te zeggen:

Van deze gelijkenis, zie de verklaring Matth. 21:33.

Mt 21.33

12) een langen tijd buiten 's lands.

Grieks genoegzamen, of tamelijke tijden.

Copyright information for DutKant