Isaiah 53:4-8

20) Waarlijk,

Of, nochtans, alsof hij zeide: Maar, om de waarheid te zeggen, wij hebben Hem ongelijk gedaan, en wij steken in groot misverstand; want aldus is de Messias onzenthalve gesteld: Hij heeft al onze geestelijke ziekten, dat is zonden, op zich genomen, om voor dezelve te betalen, waarvan de lichamelijke gezondmaking ene afbeelding was; Matth. 8:17.

Mt 8.17

21) op Zich genomen,

Als borg betalende de schuld, die wij gemaakt hadden.

22) gedragen;

Of, op zich geladen en als een zwaren last gedragen.

23) wij achtten Hem,

Te weten wij Joden, stekende in groot misverstand en oordelende naar ons verkeerd oordeel, zo menen wij dat Hij dit alles leed omdat Hij het met zijn eigen zonden en overtredingen verdiend had; maar het is daarmede veel anders gelegen, gelijk Jes. 53:5 gezegd wordt. Hebreeuws, wij achtten Hem een geplaagde, geslagene Gods en verdrukte.

Isa 53.5

24) geslagen en verdrukt was.

Of, geraakt was; zie Job 19:21.

Job 19.21
25) de straf,

Hebreeuws, de straf van onzen vrede; dat is, hij werd gestraft opdat wij door Hem volkomen vrede krijgen zouden bij God, die met ons ontevreden was vanwege onze zonden. Versta hierbij: en de kastijding is op Hem blijven liggen totdat Hij volkomenlijk voor ons betaald had.

26) is ons genezing geworden.

Zodat wij van zonde en straf bevrijd zijn.

27) Wij dwaalden

Dat is, wij zijn allen afgedwaald van den weg, dien ons God in zijne wet heeft voorgeschreven om daarin te wandelen.

28) naar zijn weg;

Niet naar den weg, dien de HEERE ons had voorgeschreven; maar wandelende op den weg, dien zich een ieder verkoren had; zie 1 Petr. 2:25.

1Pe 2.25

29) op Hem doen aanlopen.

Of, Hem doen ontmoeten; of Hij, te weten de Vader, dreef op Hem, te weten Christus, ons aller ongerechtigheid, dewijl Hij zich in onze plaats vrijwillig tot borg gesteld had.

30) dezelve

Te weten onze ongerechtigheid, dat is de straf onzer ongerechtigheid, van Christus ge‰ist werd.

31) Hij deed Zijn mond

Met zijn stilzwijgen betuigende dat hij gewilliglijk alles voor ons geleden heeft, zijnen mond niet openende om de valse aanklachten zijner vijanden te wederleggen; ook niet sprekende tot nadeel dergenen, die Hem doodden, maar wel tot voordeel van ons; en biddende voor degenen, die Hem kruisigden; Luk. 23:34.

Lu 23.34

32) schaap,

Eigenlijk, een ooilam, of zijlam; een lam bijt en stoot dengene niet, die het kelen zal, maar het volgt zachtjes zijnen slachter, die het ter slachtbank leidt.

33) uit den angst

Of uit den kerker, of uit dit geweldig benauwen. Hebreeuws, uit de besluiting; te weten uit de helse benauwdheid, die Christus in den hof Gethseman‚, [waar Hij bloed gezweet heeft] doch inzonderheid aan het kruis gevoeld heeft, toen Hij riep: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Versta dit ook van zijne opwekking uit de doden, en als Hij tot zijn hemelsen Vader ten hemel is opgevaren.

34) uit het gericht

Te weten uit het gericht van God, dat is, uit de verdoemenis, die Hij een tijdlang voor ons geleden heeft, zijnde voor ons een vloek geworden; Gal. 3:13. Doch enigen verstaan hier door het gericht den dood des kruises, waartoe Hij van de Joden en Pilatus veroordeeld was, in dezen zin: Ofschoon de Messias tot een schandelijken, ja vervloekten dood verwezen wordt, zo zal Hij nochtans, wil de profeet zeggen, eindelijk ten hemel opgenomen worden, nadat Hij voor onze zonden zal genoeg gedaan hebben.

Ga 3.13

35) Zijn leeftijd

Of, de gedurigheid van zijn leven, of zijne eeuw. Versta hier, behalve de eeuwigheid van zijn goddelijk wezen, ook de eeuwigdurendheid van zijn rijk, dewijl God, Hem opgewekt en aan zijne rechterhand gesteld hebbende in de hemelse plaatsen, zo leeft en regeert Hij in eeuwigheid, en de dood heeft geen geweld meer over Hem; Luk. 1:33; Rom. 6:9. Of, zijne generatie, dat is zijne kinderen, die geestelijk uit Hem zullen geboren worden.

Lu 1.33 Ro 6.9

36) afgesneden

Dat is, Hij is door een geweldigen dood weggerukt, gelijk men een boom met geweld afhouwt.

37) uit het land der levenden;

Dat is, dergenen, die in de wereld leven. Zie de aantekening Job 28:13; Ps. 27:13; Jes. 38:11. De zin is: Hij is gedood en in het graf gelegd.

Job 28.13 Ps 27.13 Isa 38.11

38) om de overtreding

Dat is, vanwege de zonden, zo der Joden als der heidenen, is Hij aldus geslagen en gemarteld, welke anderszins met recht de straf had moeten treffen.

39) Mijns volks

Dit zijn woorden van den profeet.

40) is de plage

Hebreeuws, [was] Hem de plaag; te weten die straf, dat Hij aan het kruis is genageld geworden; alzo wordt het Hebreeuwse bijvoegsel mo ook in het enkelvoudig getal genomen. Gen. 9:26,27; Job 20:23, en Job 22:2; Ps. 11:7; Jes. 44:15.

Ge 9.26,27 Job 20.23 22.2 Ps 11.7 Isa 44.15

John 19:7

10) een wet, en

Zij zien op de wet, Lev. 24:16, die zij kwalijk op Christus passen.

Le 24.16

11) Hij heeft Zichzelven

Dat is, Hij heeft gezegd dat Hij de Messias en de eigen Zoon van God is, Matth. 26:63,64; Mark. 14:61,62; Joh. 5:18.

Mt 26.63,64 Mr 14.61,62 Joh 5.18

Philippians 2:6

17) gestaltenis Gods

Grieks morphe; dat is, gedaante, of, gestaltenis, met welk woord hetzelve hier overgezet is, omdat daardoor hier betekend wordt, niet alleen een goddelijke majesteit en heerlijkheid, maar ook het goddelijke wezen zelf, overmits zonder hetzelve geen ware goddelijke majesteit en heerlijkheid kan wezen, en deze ook bij niemand kunnen zijn dan bij den waarachtigen God, Jes. 42:8. En uit het volgende blijkt dat door dit woord hier ook het wezen Gods betekend wordt, gelijk gezegd wordt, Filipp. 2:6, dat hij Gode evengelijk was, en Filipp. 2:7, dat hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen; dat is, niet alleen een dienstbare en knechtelijke hoedanigheid, maar ook een ware menselijke natuur zelve met zodanige hoedanigheid bekleed. Zodat de woorden gestaltenis Gods te verstaan zijn van zijn wezen en staat, in welke hij geweest is van alle eeuwigheid, eer hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Zie Joh. 1:1,14, en Joh. 17:5.

Isa 42.8 Php 2.6,7 Joh 1.1,14 17.5

18) geen roof

Dat is, geen zaak die ongeoorloofd, of onrechtvaardig was, die Hem met recht niet toebehoorde, alsof Hij ze geroofd had.

19) Gode even

Dat is, Gode Zijnen Vader naar Zijn goddelijk wezen, en dienvolgens ook in majesteit en heerlijkheid volkomen gelijk te zijn en te blijven, als zijnde ‚‚n met den Vader. Zie Joh. 5:18,26, en Joh. 10:20, en Joh. 16:15; Hebr. 1:3.

Joh 5.18,26 10.20 16.15 Heb 1.3

1 Peter 2:24

57) Zelf onze zonden

Namelijk als een offerande voor onze zonde, om door de straf, die Hij voor deze in lichaam en ziel leed, de zonde teniet te doen, gelijk den bok der verzoening de zonden van het volk opgelegd werden, Lev. 16:21, en gelijk Jesaja daarvan profeteert, Jes. 53:4, en Paulus verklaart 2 Cor. 5:21.

Le 16.21 Isa 53.4 2Co 5.21

58) op het hout;

Of aan het hout; dat is, op of aan het kruis.

59) afgestorven zijnde,

Grieks afgeworden zijnde, of afgescheiden zijnde; namelijk door de kracht zijns doods en zijner voldoening.

60) striemen gij genezen zijt.

Grieks striem; namelijk die Hij om onzentwil gedragen heeft; welk woord de apostel hier te liever gebruikt, daar de dienstknechten, omdat zij christenen waren, dergelijke striemen van hunne harde heren dikwijls moesten dragen.

1 Peter 3:18

38) in het vlees,

Of naar het vlees; dat is, naar zijn menselijke natuur, gelijk dit woord vlees van Christus doorgaans wordt verstaan. Zie Joh. 1:14; Rom. 1:3; 1 Tim. 3:16; want hoewel degenen, die het lichaam doden de ziel niet kunnen doden, Matth. 10:28; nochtans wordt de gehele mens gezegd gedood te zijn, wanneer ziel en lichaam door een geweldigen dood van elkander worden gescheiden; hoewel geen geweld de ziel noch het lichaam van Christus van zijn Godheid heeft kunnen scheiden.

Joh 1.14 Ro 1.3 1Ti 3.16 Mt 10.28

39) door den Geest;

Dat is, door Zijn goddelijke natuur, door welke hij Zijne mensheid uit de doden heeft opgewekt, gelijk dit woord geest voor de goddelijke natuur van Christus ook elders gebruikt wordt. Zie Rom. 1:4; Hebr. 9:14, enz. Anderen zetten het over: naar den geest, en verstaan het van de ziel van Christus, die levend is gebleven al was zijn lichaam gedood. Doch zo zou Petrus hier van Christus niets anders zeggen dan wat allen gelovigen toekomt, Matth. 10:28; en dit strijdt ook tegen de eigenschap van het Griekse woord Zoopoietheis, hetwelk niet betekent een die levend blijft maar levend gemaakt is; welke levendmaking een eigen werk van God is; zie Joh. 5:21; Rom. 4:17; 1 Tim. 6:13. Hetgeen ook van dezen geest van Christus hierna gezegd wordt, dat hij door dezen den geesten in de gevangenis zijnde, ten tijde van Noach gepredikt heeft, kan van de ziel van Christus, die v¢¢r zijn ontvangenis uit Maria nog niet was, ook niet gezegd worden.

Ro 1.4 Heb 9.14 Mt 10.28 Joh 5.21 Ro 4.17 1Ti 6.13
Copyright information for DutKant