Isaiah 6:3

10) de een riep

Hebreeuws, deze riep tot dezen.

11) De ganse aarde

Hebreeuws, de volheid der ganse aarde [is] zijne eer of heerlijkheid; dat is, al de werken des Heeren, die in den gansen aardbodem zijn, geven getuigenis en zijn een bewijs zijner heerlijkheid; Ps. 24:1; Rom. 1:20.

Ps 24.1 Ro 1.20

Isaiah 6:8

25) de stem des HEEREN,

Te weten, de stem van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest aansprekende. Vergelijk dit met Gen. 1:26.

Ge 1.26

26) Wien zal Ik zenden,

Te weten tot het wederspannige Joodse volk, om hetzelve mijn besluit aangaande zijne verblinding en ondergang te verkondigen.

27) Ons heengaan?

Te weten tot den dienst van God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, want God is het alleen, die de profeten beroept en zendt. Vergelijk Gen. 1:26, en Gen. 3:22.

Ge 1.26 3.22

28) [hier] ben ik,

De profeet biedt aan hier nu goedwilliglijk zijn vaardigen dienst, zijnde van God gesterkt, veel vaardiger nu zijnde; gelijk Mozes, Exod. 3, of Jeremia, Jer. 1.

John 12:40-41

51) Hij heeft hun

Zie van deze plaats Matth. 13:14,15.

Mt 13.14,15
52) Zijn heerlijkheid

Namelijk Christus, als zijnde de enige God met den Vader en den Heiligen Geest.

53) zag, en van Hem

Namelijk in het gezicht der goddelijke heerlijkheid, dat verhaald staat Jes. 6:1, enz.

Isa 6.1

Acts 28:25-27

42) scheidden zij;

Of, zij worden van hem gelaten; namelijk met een voornemen van de hardnekkigen bij zich niet meer te roepen, ten ware zij zich beter bedachten.

43) [dit] ene woord

Dat is, rede, of waarschuwing; want met deze volgende waarschuwing liet hij hen gaan, om hen dezen prikkel in hun hart te laten, of zij zich daarna mochten bedenken en bekeren.

44) de Heilige Geest

Die Jes. 6:9 deze woorden spreekt, is de Heere der heerlijkheid, gezeten op zijnen troon, omringd zijnde van zijne engelen. Waaruit blijkt dat dan de Heilige Geest deze zelfde Heere der heerlijkheid is; gelijk ook van den Zoon Gods ditzelfde betuigd wordt; Joh. 12:41. Zo zijn dan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zoveel het wezen aangaat, een enig God, hoewel in personen onderscheiden.

Isa 6.9 Joh 12.41
45) het gehoor zult

Zie de verklaring van deze plaats Matth. 13:14.

Mt 13.14
46) dik geworden,

Of, vet.

Copyright information for DutKant