Isaiah 8:14

53) Dan zal Hij

De Heere Christus zal ulieden ook heiligen door zijn bloed en Geest, en voorts ulieder eer en troost, toevlucht en bescherming zijn, waarvan het uiterlijk heiligdom een teken was.

54) den twee huizen

Dat is de twee koninkrijken, te weten van Juda en van de tien stammen. Doch versta dit alzo, dat de gelovigen dier beide koninkrijken hieronder niet begrepen zijn.

55) Isra‰l,

Dat is, van het volk Isra‰l.

Isaiah 28:16

53) een grondsteen

Hebreeuws, Ik ben het [die] een steen in Zion grond. Christus is de rechte grondsteen van Zion, dat is van zijne kerk, die ons tegen den dood, de hel en alle onheil verzekert; Hij zou met recht de troost en toeverlaat der Joden behoren te zijn, niet hunne leugens en huichelarij.

54) een beproefden

En dienvolgens dierbaren en kostelijken, zie 1 Petr. 2:6; [ene gelijkenis, genomen van kostelijke stenen, die men door beproeving bevindt kostelijk te zijn] en bekwaam en genoegzaam om het gebouw der ganse kerk te dragen. Anders: een beproefsteen.

1Pe 2.6

55) die wel vast

Hebreeuws, die gegrond gegrond is; dat is, die wel terdege gegrondvest of gefondeerd is.

56) wie gelooft,

Te weten in Christus, gelijk het de apostel verklaart 1 Petr. 2:6.

1Pe 2.6

57) die zal niet haasten.

Anders: Die verhaast zich niet. Versta hierbij: En derhalve komt hij niet te schande, Rom. 5:4,5; maar hij krijgt eindelijk die zalige uitkomst, die hij met geduld verwacht heeft; gerust en wel tevreden zijnde, geen anderen troost noch toevlucht zoekende dat Christus Jezus. De apostel Paulus, Rom. 9:33, en de apostel Petrus, 1 Petr. 2:6, stellen voor deze woorden, die zal niet haasten, deze, die zal niet beschaamd worden, ziende op den zin der woorden.

Ro 5.4,5 9.33 1Pe 2.6

1 Peter 2:7-8

18) dierbaar;

Of eerlijk. Grieks dierbaarheid, of eerlijkheid; dat is, zeer eerlijk of dierbaar.

19) maar den ongehoorzamen

Namelijk in den Ps. 118:22, en Jes. 8:14, waarvan zie de verklaring Matth. 21:42; Ef. 2:20.

Ps 118.22 Isa 8.14 Mt 21.42 Eph 2.20

20) Deze is geworden tot

Namelijk voor Gods gemeente, niettegenstaande allen wederstand en woeling, die de ongehoorzamen daartegen hebben gedaan.

21) een steen des aanstoots,

Namelijk voor de ongehoorzamen zelf, die zich tegen dezen steen door ongeloof hebben gekant, gelijk 1 Petr. 2:8 verklaart.

1Pe 2.8
22) waartoe zij ook

Dat is, waartoe zij ook verordineert zijn, gelijk het woord zetten of stellen ook wordt genomen Joh. 15:16; Hand. 13:47; 1 Thess. 5:9. Niet dat God iemand zou zetten of ordineren om Zijn Woord ongehoorzaam te zijn, voor zo veel dat zonde is. Want zulks zou strijden tegen Gods natuur, Ps. 5:5; Jak. 1:13; maar omdat God door zijn rechtvaardig oordeel deze halsstarrige mensen in hunne halsstarrigheid heeft overgegeven, om deze hun ongehoorzaamheid tegen Christus meer en meer te ontdekken, Luk. 2:34; en zich zelf zo de verdiende straf en toorn Gods met hunne ongehoorzaamheid meer en meer op den hals te halen. Zie Jes. 8:14; Matth. 21:44, en de aantekeningen Rom. 1:24, en Rom. 9:17.

Joh 15.16 Ac 13.47 1Th 5.9 Ps 5.4 Jas 1.13 Lu 2.34 Isa 8.14 Mt 21.44 Ro 1.24 9.17
Copyright information for DutKant