Jeremiah 1:13

26) ziedenden pot,

Hebr. opgeblazen, aangeblazen. Versat door dezen pot de stad Jeruzalem en het Joodse land [gelijk Ezech. 11:3,7, en Ezech. 24:4, enz.], waarin God de Joden als wil zieden en koken in zijnen toorn, door het vuur der Babyloni‰ers, wier land noordwaarts van Kana„n aflag.

Eze 11.3,7 24.4

27) voorste deel tegen het noorden is.

Hebr. aangezicht, van, of tegen het aangezicht van het noorden, of van tegen het noorden. Verstaande dat deze ziedende pot en brand beduidde het kwaad, dat uit Chaldea van Syri‰ afkomen zou.

Ezekiel 24:3

6) gebruik een gelijkenis

Hebreeuws alsof men zeide: parabel een parabel. Zie boven Ezech. 17:2.

Eze 17.2

7) pot toe,

Betekenende de belegerde stad Jeruzalem, gelijk Ezech. 24:6. Zie Jer. 1:13, en boven Ezech. 11:3 met de aantekening.

Eze 24.6 Jer 1.13 Eze 11.3
Copyright information for DutKant