Jeremiah 1:16

32) tegen hen uitspreken

Hebr. met hen; dat is mijne vonnissen hun voordragen van de straffen, die zij met hunne boosheid verdiend hebben; verg. Jer. 4:12, en Jer. 39:5, en Jer. 48:21, en Jer. 49:12, en Jer. 52:9.

Jer 4.12 39.5 48.21 49.12 52.9

33) over al hun boosheid;

Of, om, vanwege.

34) werken hunner handen.

Versta, de afgodische beelden.

Jeremiah 12:1

1) zoudt rechtvaardig

De zin is: Gij zoudt in al uw doen rechtvaardig bevonden worden [gelijk Ps. 51:6], indien ik met U wilde rechten, pleiten of twisten over uwe oordelen, manier of wijze van regering, die Gij onderhoudt met goddelozen en vromen, waarvan in het volgende; vergelijk Ps. 73:2,3, enz.

Ps 51.4 73.2,3

2) ik zal nochtans

Of, laat mij nochtans met U pleiten, of rechten; dat is, mijne klachten U voordragen; vergelijk boven Jer. 4:12. Hebreeuws, oordelen, of rechten met U spreken.

Jer 4.12

3) weg

Dat is, hun voornemen en doen; zie Gen. 6:12. Dit ziet wel in het bijzonder op die van Anathoth, waarvan in Jer. 11, en onder Jer. 12:5 gesproken wordt, maar past ook wijders op andere dergelijken in het algemeen.

Ge 6.12 Jer 12.5
Copyright information for DutKant