‏ Jeremiah 10

1) tot ulieden

Of, over, van, ulieden aangaande gesproken heeft.

2) den weg

Of, in den weg der heidenen [te gaan], dat is hun afgodische wijze en manier van doen te volgen.

3) tekenen

Zon, maan, sterren, enz. Zie Gen. 1:14, die de heidenen tot afgoden maakten, en hun de regering der wereld toeschreven, en uit haren loop toekomstige dingen voorzeiden, waarin de Joden hen navolgden, gelijk te zien is boven Jer. 7:18, enz.

Ge 1.14 Jer 7.18

4) dewijl

Anders: hoewel, niettegenstaande, enz. idem, maar laat de heidenen, enz.

5) inzettingen

De afgoden, afgodische ordinanti‰n, ceremoni‰n.

6) hout,

Vergelijk onder Jer. 10:8, of, [iemand] houwt een boom af uit het woud, [tot] een werk, enz.

Jer 10.8
7) pronkt

Hebreeuws, hij maakt het schoon, fraai.

8) ze met nagelen

De gemaakte houten afgoden maken zij vast aan een wand of pilaar.

9) het niet

Beeld, de afgod.

10) waggele.

Of, niet uitga, of men laat het niet waggelen; dat is, men maakt het zo vast dat het buiten gevaar is van los te worden en te vallen, waarvoor deze houten god zichzelven niet kan bewaren.

11) palmboom

Stijf, of strak overeind staande, van evendrachtig geslagen platen rechtop gemaakt, alsof zij leven hadden en spreken wilden, maar kunnen geen werk van een levend mens doen, gelijk volgt.

12) dicht werk,

Zie Exod. 25:31.

Ex 25.31

13) moeten

Hebreeuws, dragende worden zij gedragen.

14) kwaad doen,

Hunne vijanden niet beschadigen, noch hunne vrienden helpen. Vergelijk Deut. 32:31.

De 32.31
15) mogendheid.

Daar integendeel alle afgoden machteloos zijn.

16) heidenen?

Zelfs regerende over die volken, die U niet kennen maar de afgoden dienen.

17) komt U toe;

Of, past U, dat men U vreze.

18) wijzen

Die zich meest van wijsheid plegen te beroemen en toch enkel dwazen zijn, gelijk in Jer. 10:8 bewezen wordt.

Jer 10.8

19) ganse

Dat is, al hunne koninkrijken, die tezamen een afgodisch heidens koninkrijk uitmaken.

20) In een ding

Of, tezamen, allen ineen gerekend.

21) onvernuftig

Als onvernuftige beesten; alzo Jer. 10:14,21; zie Ps. 49:11.

Jer 10.14,21 Ps 49.10

22) hout

Door de afgodische beelden en hun dienst worden de mensen tot enkel ijdelheid gevoerd, het zijn niets dan leermeesters van enkel ijdelheid; zie 2 Kon. 17;15, en van het gebruik van het Hebreeuwse woord, dat onderwijs en tucht betekent, Spreuk. 16:22.

Pr 16.22
23) Uitgerekt

In platen.

24) Tarsis

Over den oceaan; zie 1 Kon. 10:22.

1Ki 10.22

25) Ufaz,

Dit houdt men een te wezen met Ofir; waarvan zie 1 Kon. 9:28; anderen houden het voor Fez.

1Ki 9.28

26) hun

Der afgodische beelden.

27) wijzen

Dat is, ervaren, kunstige werklieden, vergelijk boven Jer. 9:17, en Exod. 31:6.

Jer 9.17 Ex 31.6

28) zijn zij

De afgoden.

29) de Waarheid,

Anders: de Heere is waarachtig God; of, [in] waarheid; dat is, waarlijk, waarachtiglijk.

30) levende

Die allereigenlijkst gezegd mag worden te leven, als hebbende van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn onbegrijpelijk, goddelijk leven en wezen in en van zichzelven, en levendmakende wien en wat Hij wil, als zijnde de fontein en auteur des levens; zie Joh. 5:21,26, enz.; waarom Hij alleen als God behoort gekend en ge‰erd te worden.

Joh 5.21,26

31) eeuwig

Hebreeuws, Koning der eeuwigheid. Vergelijk 1 Tim. 1:17.

1Ti 1.17
32) Aldus

Jer. 10:11 is gesteld in de Chaldeeuwse of Babylonische spraak, om den vromen Joden te leren hoe zij, in de gevangenschap van Babel zijnde, hun geloof van den waren God zouden belijden en de afgodendienaars tegenspreken.

Jer 10.11
33) Die de aarde

Onze God, dien wij dienen, van wien Jer. 10:10 gesproken is.

Jer 10.10

34) bereid

Of, bevestigd, gevestigd.

35) stem

Versta, den donder, gelijk Ps. 29:3, enz., of Gods bevel, gelijk sommigen.

Ps 29.3

36) gedruis

Of, veelheid, menigte.

37) hemel,

Dat is, de lucht.

38) met den regen,

Zie Job 37:11, en Job 38:25; of tot regen, voor den regen.

Job 37.11 38.25

39) schatkameren.

Zie Job 38:22, en Ps. 135:7.

Job 38.22 Ps 135.7
40) Een ieder

Versta, alle kunstige werkmeesters der afgodische beelden zij zo dom en onvernuftig geworden als beesten.

41) zodat

Of, van, door, of, in, vanwege [hunne] kunst van beelden te maken, waarin zij een groten roem meenden te behalen; vergelijk Rom. 1:22.

Ro 1.22

42) gesneden beeld;

Of, gegraven.

43) leugen;

Of, valsheid; het is enkel bedrog.

44) geest

Dat is, adem, geblaas; zie Job 9:18.

Job 9.18

45) hen.

De gesneden en gegoten beelden.

46) een werk

Dat is, enkel verleidend werk.

47) hunner

Als God de afgoden en afgodendienaars tezamen zal straffen en verdelgen.

48) deel

Alzo noemt zich de Heere, omdat Hij een God, bondgenoot en Heiland, en vervolgens als een onwaardeerlijk erfdeel van zijn volk geworden is in den Messias; wiens mede‰rfgenamen zij zijn; Rom. 8:17; vergelijk Ps. 16:5.

Ro 8.17 Ps 16.5

49) die,

Te weten afgoden.

50) want Hij is

Of, maar.

51) roede

Zie Ps. 74:2.

Ps 74.2

52) heirscharen

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15
53) Raap

Hebreeuws eigenlijk, verzamel, en voorts, neem, of raap weg; zie Ps. 26:9. De woorden staan hier in het vrouwelijk geslacht, waaruit bij velen afgenomen wordt, dat God hier de dochter van Zion, of Jeruzalem aanspreekt, dat zij [zonder zich op de vastigheid der stad te verlaten] haar goed zou pakken en vluchten, overmits den nakenden overval der Babyloni‰rs, waarvan in het volgende, en klaarlijk Jer. 10:22; vergelijk boven Jer. 6:1, en Jer. 8:14; Ezech. 12:3,4. enz.; sommigen verstaan het van Babel.

Ps 26.9 Jer 10.22 6.1 8.14 Eze 12.3,4

54) kramerij

Of, koopmanschap.

55) wegslingeren,

Door de Babyloni‰rs als met een slinger uit het land werpen.

56) vinden.

Dat is, welverdiende straffen ontvangen, of de waarheid mijner profetie‰n metterdaad bevinden.

57) O, wee

Woorden des lands, of van het volk van Jeruzalem, enz., gelijk boven Jer. 4:31, of van den profeet, sprekende in den persoon des volks, alsof het zijn eigen lijden ware, dat hij gevoelt en draagt; vergelijk onder Jer. 14:17.

Jer 4.31 14.17

58) breuk!

Gelijk boven Jer. 4:6, en onder Jer. 14:17.

Jer 4.6 14.17

59) had gezegd:

Te weten bij mijzelven, dat is, gedacht dat het zo zwaar niet vallen zou, of ik zou het kunnen dragen en overkomen, maar het valt geheel anders dan ik mij had ingebeeld.

60) Dit is immers

Anders: gewisselijk dit is ene krankte, nochtans moet ik ze dragen, alsof hij zeide: Dit is wel terecht een zware krankte, veel zwaarder dan ik gemeend had, evenwel moet ik er aan.

61) kinderen

Dat is, burgers van de stad Jeruzalem, in wier naam deze klacht gedaan wordt.

62) herders

Kerkelijke en politieke voorstanders.

63) onvernuftig

Gelijk boven Jer. 10:8,14.

Jer 10.8,14

64) verstandiglijk

Anders: zijn zij niet gelukkig, of voorspoedig geweest.

65) weide

Dat is, kudde van hunne weide, de gemeente.

66) weg niet is;

Dat is, zijn voornemen en doen niet in zijne macht is; zie Gen. 6:12.

Ge 6.12

67) gang richte.

Of, trede, stap. Dienvolgens [wil de profeet zeggen] verzaken ik en alle gelovigen al onze eigen wijsheid en krachten, bevelende al ons voornemen en doen in dezen nood aan uw vaderlijke regering; biddende, dewijl Gij dit land door den koning van Babel wilt straffen, en hij met al zijn regering ook besloten is, dat Gij hem perk en maat wilt stellen, en uwen toorn met barmhartigheid over uw volk matigen, volgens uw genadige verbondsbeloften. Vergelijk boven Jer. 4:27, hierop slaat dit en Jer. 10:24.

Jer 4.27 10.24
68) Kastijd mij

Zie Ps. 6:2.

Ps 6.1

69) mate;

Hebreeuws eigenlijk, met oordeel; dat is, hier, met redenen en discretie, of op een redelijke, of matige wijze, zoals Gij uwen kinderen beloofd hebt, dat Gij ook volgens uwe gerechtigheid houden zult. Zie onder Jer. 30:11, en Jer. 46:28, en vergelijk Jes. 30:18; Ezech. 34:16; het tegendeel is de vernietiging, waarvan in het volgende.

Jer 30.11 46.28 Isa 30.18 Eze 34.16

70) te niet maakt.

Hebreeuws, vermindert, klein, weinig, of gering maakt; dat is, niet verbrijzelt of vergruist, of zo klein maakt dat ik geen volk meer zij, hetwelk een gevolg is van de uitstorting des goddelijken toorns, waarvan in Jer. 10:25. Dit wordt gesteld tegen de matige kastijding.

Jer 10.25
71) Stort

Alsof hij zeide: Wilt Gij immers uw vollen toorn uitstorten, doe het toch niet over uw eigen volk, maar liever over uwe en uws volks vijanden.

72) niet kennen,

Zie Job 18:21, en Ps. 79:6.

Job 18.21 Ps 79.6
Copyright information for DutKant