Jeremiah 16:4-7

3) pijnlijke

Hebreeuws, doden der ziekten, of krankten, pijnlijkheden, hetwelk men ook kan verstaan van dodelijke krankheden.

4) dode lichamen

Hebreeuws, dood lichaam, gelijk onder Jer. 16:18, en boven Jer. 7:33, enz.

Jer 16.18 7.33
5) desgenen,

Of, leedmeesters, desgenen, die het bewind en bestuur heeft in de rouwmaaltijden, die zij als leedmaaltijden zouden houden, om droevigen of elkander te troosten over een dode, maar bedreven daarin allerlei pracht, weelderigheid en overdaad, gelijk afgenomen wordt uit Amos 6:7, alwaar een dergelijk Hebreeuws woord gebruikt wordt, en nergens meer in de Heilige Schrift, waarom het ook verscheidenlijk wordt overgezet. Zie wijders van het oogmerk van dit bevel Jer. 16:8, en vergelijk Job 27:15; Ps. 78:64; Ezech. 24:22; Amos 6:10; inzonderheid komt dit alles overeen met hetgeen God in Babyloni‰ door den profeet Ezechi‰l het Joodse volk heeft laten profeteren en met een bijzonder wonderteken afbeelden, ten tijde als Jeruzalem belegerd werd van Nebukadnezar; Ezech. 24.

Am 6.7 Jer 16.8 Job 27.15 Ps 78.64 Eze 24.22 Am 6.10

6) weggenomen

Hebreeuws eigenlijk, verzameld. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 26:9.

Ps 26.9
7) men zal hen

Hebreeuws, zij zullen hen niet beklagen; dat is, men zal hen niet beklagen, of zij zullen niet beklaagd worden. Zie Job 4:19; alzo in het volgende.

Job 4.19

8) insnijden,

Te weten in het vlees van zijn lichaam; gelijk Lev. 19:27,28, en Lev. 21:5,6, tot een teken van rouw.

Le 19.27,28 21.5,6

9) kaal

Tot gelijk einde, naar der heidenen wijze, die de Joden navolgden, tegen Gods bevel. Zie Lev. 21:5; Deut. 14:1, en vergelijk onder Jer. 41:5, en Jer. 47:5, en Jer. 48:37.

Le 21.5 De 14.1 Jer 41.5 47.5 48.37
10) uitdelen

Versta, geen brood; dat is, spijs, [hetwelk bij het Hebreeuwse woord gevoegd wordt, Jes. 58:7; Klaagl. 4:4], die de vrienden en naburen plachten te zenden of te brengen in het sterfhuis, of ter plaatse waar de vrienden tot een leedmaal bijeenkwamen om de treurigen te vertroosten en te verkwikken, etende en drinkende met hen. Zie Deut. 26:14; Ezech. 24:17,22. Dit komt met het volgende [waar van drinken gesproken wordt] zeer wel overeen. Sommigen verstaan het van het verdelen, of uitbreiden en wringen der handen, dat men wel gewoon is te doen in groten rouw.

Isa 58.7 La 4.4 De 26.14 Eze 24.17,22
Copyright information for DutKant