Jeremiah 2:2-3

1) Jeruzalem

Dat is, van de inwoners van Jeruzalem, gelijk Jer. 1:3, enz.

Jer 1.3

2) Ik gedenk

Hebr. Ik gedenk u, enz.; zie Ps. 79:8.

Ps 79.8

3) uwer jeugd

Dat is, der weldadigheid, of goedertierenheid, die Ik u bewezen heb in uwe jeugd: alzo, der liefde van uwe ondertrouw; dat is, die Ik u bewezen heb als Ik u trouwde, dat is, als Ik u eerst tot mijn volk aannam in Egypte, en daarna mijn verbond met u maakte aan Horeb; verg. Ezech. 16:8,22, en zie, aangaande de manier van spreken, Ps. 59:11, en Ps. 106:4; Jes. 26:11; idem onder Jer. 51:35; Joel 3:19; Obad. 1:10; Jona 2:8, met de aantekening aldaar, enz.

Eze 16.8,22 Ps 59.10 106.4 Isa 26.11 Jer 51.35 Joe 3.19 Ob 1.10 Jon 2.8

4) onbezaaid

Verg. onder Jer. 2:6.

Jer 2.6
5) heiligheid

Van Hem tot Zijn volk geheiligd en van alle andere volken afgezonderd; gelijk de eerstelingen der vruchten Hem geheiligd waren. Zie Exod. 19:4,5,6.

Ex 19.4,5,6

6) opaten

Dat is, zochten op te eten, dat is, te verderven, die Hem leed deden; verg. Neh. 6:9; Ps. 14:4, en Ps. 79:7.

Ne 6.9 Ps 14.4 79.7

7) voor schuldig

En als zodanigen gestraft; gelijk de volgende woorden verklaren.

8) kwaad

Te weten, der straf; dat is ellende verderf; gelijk gebleken is aan de Egyptenaars, Amelekieten, de koningen Sihon en Og, Midianieten en Kana„nieten.

Copyright information for DutKant