Jeremiah 2:5

9) ijdelheid

Dat is, de afgoden, die niets dan ijdelheid zijn, en afgodedienaars in hunne gedachten verijdelen en in hunne hoop bedriegen; verg. 2 Kon. 17:15; Ps. 62:11, en onder Jer. 2:8,11.

2Ki 17.15 Ps 62.10 Jer 2.8,11

Jeremiah 2:31

82) aanmerkt [toch]

Hebreeuws, ziet.

83) Ben Ik

Heb ik Isra‰l zo kwalijk geleid en behandeld, of zijn zij zo kwalijk bij mij gevaren, gelijk mensen, die in ene wildernis en duistere ongebaande wegen van honger, kommer, verdriet en verbijstering versmachten en verkwijnen? Immers [wil de Heere zeggen] is het tegendeel waarachtig. Zulk vragen loochent sterkelijk.

84) uiterste

Hebreeuws, donkerheid, of duisternissen des HEEREN. Het woord JAH [naar het meeste gevoelen] tot vergroting of verzwaring der zaak daar bijgevoegd zijnde. Vergelijk Gen. 13:10. Anders: een land dat de [inwoners] nederwerpt, of doet vallen; dat is door gebrek versmachten, omkomen, den zin opeen uitkomende.

Ge 13.10

85) Wij zijn heren,

Of, wij heersen; dat is, onze zaken staan wel, wij hebben ons rijk door vreemde hulp en verbonden vastgemaakt, wij hebben U niet meer van doen, behoeven U niet meer te zoeken.

Copyright information for DutKant