Jeremiah 21:13

18) [wil]

Of, Ik [ben] tegen u, of zal tegen u zijn; dat is, uwe tegenpartij zijn, Ik zal mij tegen u kanten; alzo onder Jer. 23:30,31,32; Ezech. 13:8, en Ezech. 21:3, Ezech. 29:3, enz. Elders wordt deze manier van spreken ook in het goede of ten beste genomen, zie Ezech. 36:9.

Jer 23.30,31,32 Eze 13.8 21.3 29.3 36.9

19) gij inwoneres

Versta, de stad Jeruzalem, waarvan het onderste deel in de laagte lag, het bovenste op den berg Zion, waar Davids stad en slot was.

20) van het plein!

Alwaar de tempel op het plein van den berg Moria stond; of, voor welke rots buiten een effen veld ligt, gelijk enigen dit verstaan.

Copyright information for DutKant