Jeremiah 21:13

18) [wil]

Of, Ik [ben] tegen u, of zal tegen u zijn; dat is, uwe tegenpartij zijn, Ik zal mij tegen u kanten; alzo onder Jer. 23:30,31,32; Ezech. 13:8, en Ezech. 21:3, Ezech. 29:3, enz. Elders wordt deze manier van spreken ook in het goede of ten beste genomen, zie Ezech. 36:9.

Jer 23.30,31,32 Eze 13.8 21.3 29.3 36.9

19) gij inwoneres

Versta, de stad Jeruzalem, waarvan het onderste deel in de laagte lag, het bovenste op den berg Zion, waar Davids stad en slot was.

20) van het plein!

Alwaar de tempel op het plein van den berg Moria stond; of, voor welke rots buiten een effen veld ligt, gelijk enigen dit verstaan.

Jeremiah 22:7

11) heiligen,

Dat is, daartoe afzonderen, verordineren, beschikken, bereiden, toerusten; zie Jes. 13:3, en vergelijk boven Jer. 6:4.

Isa 13.3 Jer 6.4

12) uw uitgelezen

Hebreeuws, de keur uwer cederen; dat is, [gelijk het volgende uitwijst] uw beste en uitgelezenste huizen van cederhout getimmerd; vergelijk boven Jer. 21:14, en onder Jer. 22:14,15, en de manier van spreken met Gen. 23:6.

Jer 21.14 22.14,15 Ge 23.6

13) in het vuur

Of, nedervellen ten vuur.

Jeremiah 22:23

56) Libanon woont,

Dat is, nu aldus praalt met gebouwen van cederen, die gij van den Libanon haalt. Dit schijnt voornamelijk te zien op des konings huis, waarvan in het volgende.

57) hoe begenadigd

Alsof de Heere zeide: U zal gans gene genade noch gunst wedervaren van de Babyloni‰rs, maar het tegendeel, gelijk volgt. Anders: hoe gunstrijk, of aangenaam zult gij zijn? of hoe zult gij smeken?

Ezekiel 20:46

110) zet uw aangezicht

Dat is, bereid u, schik u, neem vastelijk voor om tegen het zuiden te profeteren. Vergelijk boven Ezech. 6:2, en onder Ezech. 21:2. Hier beginnen sommigen het volgende hoofdstuk, in welks begin deze figuurlijke profetie duidelijk verklaard wordt.

Eze 6.2 21.2

111) naar den weg van het zuiden,

Dat is, naar Jeruzalem en Judea; want dit land was ten aanzien van Chaldea, of Mesopotami‰, waarin Ezechi‰l nu was, zuidwaarts gelegen. Vergelijk onder Ezech. 21:2.

Eze 21.2

112) drup tegen het zuiden;

Zie Deut. 32:2.

De 32.2

113) woud van het veld [in het] zuiden.

Versta het land van Juda, hetwelk zo vol mensen is geweest, gelijk een bos vol is van bomen. Vergelijk Ezech. 20:47.

Eze 20.47
Copyright information for DutKant