Jeremiah 24:9

16) overgeven

Of, stellen, enz.; zie boven Jer. 15:4 en Deut. 28:25.

Jer 15.4 De 28.25

Habakkuk 2:6

34) Zouden

Of, zullen niet allen.

35) alle dezen

Te weten al die heidenen en volken die de koning Nebukadnezar overweldigd en onder zijn gebied gebracht heeft, Hab. 2:5.

Hab 2.5

36) van hem een

Dat is, hem belachen en bespotten; te weten als hem God te schande zal gebracht hebben.

37) ene uitlegging

Dat is, hetgeen zij eerst bedektelijk en als met verbloemde woorden hem verweten hebben, dat zullen zij daarna met klare en duidelijke woorden doen; verg. Jes. 14:9,10.

Isa 14.9,10

38) men zal

Te weten een iegelijk onder de godzaligen, van wien Hab. 2:4, gesproken is.

Hab 2.4

39) die vermeerdert

Dat is, die zich verrijkt met hetgeen het zijne niet is. berovende andere heren en lieden van hunnen landen en goederen.

40) (hoelang?),

Te weten zal het duren, o Heere, dat Gij hem hierover niet straffen zoudt? De zin is: Gij zijt zo rechtvaardig, dat Gij deze goddeloosheid niet lang ongestraft zult kunnen laten. Anders: hoe lang, te weten zal deze zijn onverdragelijke land- en geldroverij duren?

41) dik slijk.

Alzo noemt de profeet het zilver en goud, mitsgaders alle andere aardse goederen, die deze koning samengeschraapt en vergaderd had.

Copyright information for DutKant