Jeremiah 25:38

83) Hij heeft,

Namelijk de HEERE, van wien in het einde van Jer. 25:37 gesproken is.

Jer 25.37

84) hutte verlaten;

Of, hol. Dit kan men alzo verstaan, dat God, als een leeuw uit zijn hol, is uitgegaan als ten roof, om landen en lieden in groten toorn te verderven en als te verscheuren en te verslinden; of, dat Hij de plaats zijner residentie, Zion en den tempel [vanwaar Hij als een jonge leeuw de vijanden placht te verschrikken en te verscheuren], nu verlaten heeft, en het overzulks den vijand licht te doen zal zijn, het Joodse land te vermeesteren, enz.

85) want hunlieder land

Of, zekerlijk.

86) verdrukkers,

Of, rovers, dat men op God, en ook op den Babyloni‰r kan duiden. Hebreeuws, verdrukkende; te weten, zwaard, gelijk onder Jer. 46:16, en Jer. 50:16, of land, of stad, gelijk Zef. 3:1. Sommigen zetten het over: Vanwege de hittigheid der duif, omdat het Hebreeuwse woord zulks ook betekent; [zie Ps. 74:8], alsof God wilde zeggen: Die tevoren zo lieflijk en minnelijk was als een duif, is nu geworden als een jonge verscheurende leeuw, en dat om de grote zonden van het volk. Sommigen verstaan door de duif de Assyri‰rs, van wie enigen schrijven dat zij in hunne banieren het beeld ener duif voerden. Dan moest men door de Assyri‰rs verstaan de Babyloni‰rs, als hebbende toen ten tijde de heerschappij over Assyri‰. Vergelijk Ezra 6:22.

Jer 46.16 50.16 Zep 3.1 Ps 74.8 Ezr 6.22
Copyright information for DutKant