Jeremiah 3:15

41) herders

Dat is, leraars, predikaten. Zie breder deze belofte onder Jer. 23, en Ezech. 34; vergelijk 1 Sam. 13:14; Ef. 4:11.

1Sa 13.14 Eph 4.11

Jeremiah 23:4

6) verwekken,

Of, stellen, zetten.

7) gemist worden,

Dat is, geen van hen zal er ontbreken. Anders: bezocht, dat is gestraft, geplaagd worden; gelijk boven Jer. 23:2.

Jer 23.2

Zechariah 10:2

6) Want de terafim spreken ijdelheid,

Of, zekerlijk, gewisselijk, enz. Dat is, de reden, waarom de godzaligen van God verzoeken hetgeen hun van node is, te weten, omdat de afgoden niets dan ijdelheid zijn; zie Ps. 115:3,4, enz. Zie ook Jer. 10:8; Hab. 2:18; van terafim zie Gen. 31:19.

Ps 115.3,4 Jer 10.8 Hab 2.18 Ge 31.19

7) zien valsheid,

Dat is, hier te zeggen profeteren of voorzeggen, te weten, door den mond hunner profeten.

8) daarom

Te weten, omdat zij de beelden geeerd en de waarzeggers geloofd hebben.

9) zij

Te weten, de Joden van uwe vaders.

10) henengetogen als schapen,

Te weten, in de gevangenschap naar Babyloni‰.

11) zij zijn onderdrukt geworden;

Of, zij hebben openlijk betuigd, of gesproken, dat zij geen herder hadden.

12) geen herder.

Dewijl de priesters en de regenten hun ambt niet betrachtten, noch het volk van die afgoderij aftrokken. Verg. Jer. 23:1; Ezech. 34:2; Matth. 9:36.

Jer 23.1 Eze 34.2 Mt 9.36

Ephesians 4:11

26) tot apostelen,

Van het onderscheid tussen apostelen en profeten, zie de aantekeningen 1 Cor. 12:28.

1Co 12.28

27) tot evangelisten,

Van dezer ambt, zie Hand. 21:8.

Ac 21.8

28) tot herders

Enige onderscheiden deze twee ambten alzo, dat de herders de gemeente niet alleen zouden leren en onderwijzen, maar ook door de kerkelijke tucht leiden en regeren, gelijk de herders de schapen doen, en dat de leraars alleen bezig zouden zijn om de Schrift te verklaren, en de waarheid der leer tegen de ketterijen en dwalingen te verdedigen. Doch alzo het woord sommigen hier tussen niet staat, gelijk in de voorgaande verscheidene beroepingen, zo nemen het anderen voor enerlei ambt; en dat deze twee namen hier bijeenstaan om aan te wijzen dat alle herders ook leraars moeten zijn, gelijk deze twee namen de een voor den ander in de Schrift dikmaals worden gesteld, en Paulus deze twee zaken bijeenvoegt in de beproeving der kerkedienaars, 1 Tim. 3, en Tit. 1.

1 Peter 5:2

4) Weidt de kudde Gods,

Dat is, leert en verzorgt de gemeente Gods, als rechte herders, van al hetgeen haar nodig is ter zaligheid; of hebt acht op dezelve, gelijk Paulus spreekt Hand. 20:28; een gelijkenis, genomen van de zorg der herders over hun schapen; waarvan zie breder Joh. 10.

Ac 20.28

5) niet uit bedwang,

Dat is, niet uit vrees voor bestraffing, of straf.

1 Peter 5:4

8) de overste Herder

Alzo noemt Petrus hier niet zichzelf maar Christus; want die is alleen de herder van al de herders en van al de schapen, zo Joden als heidenen, welke titel niemand anders kan toekomen.

9) de onverwelkelijke

Het Griekse woord amarantinon komt van amarantus, hetwelk een kruid is dat niet verwelkt, waarvan eertijds kransen gemaakt werden. Zie 1 Cor. 9:24,25.

1Co 9.24,25
Copyright information for DutKant