Jeremiah 31
1) God zijn; Gelijk boven Jer. 30:22, en onder Jer. 31:33, en Jer. 32:38, enz. Jer 30.22 31.33 32.38 2) der overgeblevenen Dat is, dat niet mede omgebracht was, zo van andere vijandelijke volken, als inzonderheid toen de Levieten door Gods last een grote menigte hunner broeders om de afgoderij, die zij met het gouden kalf hadden bedreven, met het zwaard doden. Zie Exod. 32:27,28. Ex 32.27,28 3) genade gevonden Om Mozes' voorbede, Exod. 32:30,31, enz.; alzo [wil God zeggen] zullen nu ook de overgeblevenen van het zwaard der Babylonirs genade vinden door den Messias, waarvan in het volgende. Ex 32.30,31 4) hem tot rust te brengen. Om Isral in het land Kanan te geleiden. 5) De HEERE is mij verschenen Woorden der zwakgeloviven, die aldus tegenwerpen: Wel is waar dat God mij in voortijden zeer vriendelijk en weldadig geweest is, maar nu [willen zij zeggen] schijnt de liefde verkoud, of verminderd, veranderd te zijn. Hierop antwoordt God met de volgende woorden: Ja Ik heb, enz. 6) verre [tijden!] Dat is, vanouds, in langverleden tijden. Sommigen nemen dit voor woorden der kerk, sprekende van God, en vullen den zin aan met het woord zeggende, aldus: De Heere is mij verschenen van verre tijden, [zeggende], enz. 7) u liefgehad Te weten mijne kerk, Zion. Het woord staat in het vrouwelijk geslacht. 8) eeuwige liefde; Hebreeuws, liefde der eeuwigheid. Vergelijk Joh. 13:1. Joh 13.1 9) heb Ik u getrokken Of, de goedertierenheid voortaan over u uitgestrekt, of vervolgd, of daarom vervolgd, of continueer Ik de goedertierenheid aan u, en zal bij u doen, gelijk volgt. Vergelijk Ps. 36:11, en Ps. 85:8; Pred. 2:3. Ps 36.10 85.7 Ec 2.3 10) trommelen, Dat is, vreugde bedrijven, zulks te dien tijde alzo gebruikelijk was. Zie Ps. 68:26, waardoor hier de geestelijke vreugde der kerk Gods bij den tijd van het Evangelie wordt afgebeeld; alzo in het volgende. Ps 68.25 11) spelenden. Zie boven Jer. 30:19. Jer 30.19 12) de vrucht genieten. Hebreeuws, ontheiligen; dat is, de vruchten vrijelijk gebruiken en eten; zie Deut. 20:6. De 20.6 13) dag zijn, Dat is, een tijd der genade en vreugde. 14) hoeders op Efraims gebergte De herders van Gods kerk, predikers van het Evangelie. Hebreeuws, nozerim, met welk woord sommigen menen dat God gezien heeft op den naam der Nazarenen, die men den Christenen gaf; Hand. 24:5. Zie ook Num. 6:2. Ac 24.5 Nu 6.2 15) roepen: Hebreeuws, hebben geroepen, of roepen; dat is, alsdan zullen roepen. 16) laat ons opgaan [naar] Sion, Vergelijk Jes. 2:2,3; Micha 4:2, met de aantekening. Isa 2.2,3 Mic 4.2 17) Roept luide over Jakob Of, zingt triomf, juicht. 18) juicht Het Hebreeuwse woord wordt eigenlijk gebruikt van het hunkeren, wensen en briesen der paarden, maar ook van mensen, hier en Esth. 8:15; Jes. 10:30, en Jes. 24:14, betekenende een klare, heldere, vrolijke stem van zich te geven. Es 8.15 Isa 10.30 24.14 19) vanwege het hoofd der heidenen; Omdat de Joden onder het hoofd der heidenen, dat is de Babylonirs, gevangen zijnde, evenwel zekerlijk zouden verlost en van het hoofd der heidenen niet ondergehouden kunnen worden. Anders: onder het hoofd, of onder de voornaamste heidenen, te weten in Babel en overal, waar de Joden onder den koning van Babel [die het hoofd der heidenen was] gevangen waren, gelijk wij allen geestelijk onder den satan, den prins der wereld en vorst der duisternis. Anders: in het voorste, vooraan; [dat is, op de kruiswegen, de ingangen en uitgangen der wegen, of straten, gelijk Spreuk. 1:20,21], onder de heidenen; dat is, openlijk, in het openbaar, voor degenen, wien het heil des Heeren zal worden geopenbaard. Pr 1.20,21 20) behoud Uw volk, Of, verlost, maakt zalig. 21) overblijfsel van Isral. Vergelijk Rom. 9:27. Ro 9.27 22) noorden, Dat is, Babel. Zie boven Jer. 1:14, waar Juda gevangen was; afbeeldende de geestelijke gevangenis. Jer 1.14 23) zijden der aarde; Dat is, de andere landen, waar de tien stammen gevangen waren, als Assyri, Medi, enz. 24) blinden en lammen, Vergelijk Jes. 35:5,6. Isa 35.5,6 25) zwangeren en barenden te zamen; Dat is, zelfs van de allerzwaksten zullen er optrekken van Babel lichamelijk, en versta dit wijders geestelijk, beladen met zonden en zeer zwak. Zie Matth. 11:28. Mt 11.28 26) geween, Over hunne zonden. Zie Matth. 3:6; Hand. 2:37, enz. Mt 3.6 Ac 2.37 27) smekingen Of, biddingen om genade; te weten tot mij, om vergeving. 28) waterbeken, Zie Matth. 5:6; Joh. 4:14, enz. en Joh. 7:37, enz., idem Ps. 23:2. Mt 5.6 Joh 4.14 7.37 Ps 23.2 29) rechten weg, De zaligmakende leer van het Evangelie. 30) stoten; Vergelijk Joh. 8:12, en Joh. 12:35. Joh 8.12 12.35 31) eerstgeborene. Zie Exod. 4:22. Ex 4.22 32) die verre zijn, Hebreeuws, van verre; vergelijk Spreuk. 7:19. Pr 7.19 33) hem weder vergaderen, Isral. 34) herder zijn kudde. Zie Joh. 10:11. Joh 10.11 35) heeft Jakob Dat is, Christus zal zijn volk zo zekerlijk verlossen alsof het alreeds geschied ware. 36) vrijgekocht, Of, gerantsoeneerd. 37) verlost Of, gelost, gered. 38) sterker was dan hij. Te weten hunner vijanden, voornamelijk des duivels. Vergelijk Jes. 40:10; Matth. 12:29; Joh. 12:31; Col. 2:15; Hebr. 2:14; 1 Joh. 3:8. Isa 40.10 Mt 12.29 Joh 12.31 Col 2.15 Heb 2.14 1Jo 3.8 39) hoogte van Sion juichen, Te weten in den tempel; dat is, in de Christelijke kerk. 40) toevloeien Bij menigten, als waterstromen. Vergelijk Ps. 34:6; Jes. 2:2; Micha 4:1. Ps 34.5 Isa 2.2 Mic 4.1 41) goed, Of, goedheid, alzo onder Jer. 31:14; dat is, de weldaden en gaven van den Heere Christus, die hier [gelijk elders dikwijls] door lichamelijke goederen en gaven worden afgebeeld. Jer 31.14 42) jonge schapen en runderen; Hebreeuws, kinderen der schapen, of geiten, of van klein vee. 43) gewaterde hof, Vervuld met geestelijke gaven en vertroostingen van den Heiligen Geest. 44) voortaan niet meer treurig zijn. Hebreeuws, zullen niet toedoen, of voortvaren meer, of voortgaan treurig te zijn; te weten uit mistroostigheid over hunne zonden. 45) jonkvrouw Dat is, jonkvrouwen zullen, enz. 46) den rei, Zie boven Jer. 31:4. Jer 31.4 47) priesteren Van de kerkedienaars. Vergelijk Jes. 66:21. Isa 66.21 48) vettigheid dronken maken; Dat is, geestelijke gaven; gelijk de priesters in het Oude Testament het schoonn vet vlees van groot en klein geofferd vee plachten te ontvangen. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 36:9, en de aantekening. Ps 36.8 49) zal met Mijn Hebreeuws, zullen, enz. 50) goed verzadigd worden, Gelijk boven Jer. 31:12. Jer 31.12 51) Daar is een stem gehoord Zie de voornaamste vervulling dezer profetie Matth. 2:16,17,18. God wil zeggen dat de grote geestelijke vreugde over den Messias niet wezen zal zonder kruis, maar dat Hij zulks in vreugde weder zal veranderen, gelijk volgt. Mt 2.16,17,18 52) Rama, Dat is, in de omstreken tussen Rama en Bethlehem, waar Rachel in barenspijn gestorven en begraven was; Gen. 35:16,19,20; 1 Sam. 10:2. Van Rama, zie Joz. 18:21,25; 1 Sam. 1:1,19, en 1 Sam. 17:17, en 1 Sam. 8:4, enz., en 1 Sam. 25:1, enz. Ge 35.16,19,20 1Sa 10.2 Jos 18.21,25 1Sa 1.1,19 17.17 8.4 25.1 53) zeer bitter geween; Hebreeuws, geween der bitterheden. 54) Rachel weent Die overlang dood en begraven was, wordt hier figuurlijk ingevoerd als wenende, dat zij gedaan zou hebben indien zij ten tijde van de Babylonische verwoesting en van Herodes' kindermoord geleefd had. Sommigen verstaan door Rachel de moeders daaromtrent wonende, afkomstig van Rachel. Men kan ook wijders Rachel nemen als afbeeldende de kerk. 55) haar kinderen; De kinderen van Jozef en Benjamin [hare zonen] en nakomelingen, eerst vermoord, of weggevoerd naar Babel, daarna ten tijde der geboorte van Christus van Herodes tirannelijk omgebracht te Bethlehem en in de omliggende streken. 56) zijn. Hebreeuws, omdat hij niet [is], dat is, geen van hen behouden is. 57) arbeid, Uw lijden en bekommernis om kinderen. 58) vijands land wederkomen. Gij zult kinderen genoeg weder bekomen, die lichamelijk uit Babel en geestelijk uit het rijk der duisternis zullen geroepen en u toegebracht worden. 59) voor uw nakomelingen, Of, in uw einde; dat is, gij hebt nog ten laatste veel goeds te verwachten. Hebreeuws, achterste, laatste, uiterste; zie Ps. 37:37, en Ps. 109:13, en boven Jer. 29:11; Amos 4:2. Ps 37.37 109.13 Jer 29.11 Am 4.2 60) kinderen Vergelijk Jes. 29:23, enz. Isa 29.23 61) landpale. Kanan en de Christelijke kerk. 62) wel gehoord, Hebreeuws, horende gehoord. 63) beklaagt, Anders, troost. 64) getuchtigd geworden Dat is, onderwezen, of geleerd van mijn schuldigen plicht. 65) ongewend kalf. Hebreeuws, ongeleerd; zie boven Jer. 2:24. Versta, niet gewend tot het juk, maar dartel en weelderig. Jer 2.24 66) bekend gemaakt, Verlicht zijnde door den Heiligen Geest, tot kennis van mijzelven en Gods genade. 67) heup geklopt, Dat is, getreurd of misbaar bedreven, gelijk degenen doen, die hartzeer en groten weedom gevoelen; alzo Ezech. 21:12. Eze 21.12 68) schaamrood geworden, Of, te schande geworden. 69) mijner jeugd gedragen heb. Die ik mij met mijn grove en menigvuldige zonden, in voortijden, als door jeugdelijke domheid, en bijzonderlijk in de woestijn, idem in mijn bloeienden staat, op den hals heb gehaald. Van Israls jeugd zie boven Jer. 2:2; Hos. 2:2, en Hos. 11:1, enz. Jer 2.2 Ho 2.3 11.1 70) Is [niet] Efraim Mij een dierbare zoon, Hij is het zekerlijk, wil God zegge; hoewel Ik hem kastijd, want enz. 71) troetelkind? Hebreeuws, een kind der vermakingen, of vermakelijkheden, pleisieren. Vergelijk Jes. 66:12. Isa 66.12 72) tegen hem gesproken heb, Anders: van hem. 73) ernstelijk aan hem; Hebreeuws, gedenkende zal Ik zijner gedenken. 74) rommelt Mijn ingewand over hem; Dat is, Ik ben innerlijk over hem bewogen. Zie Jes. 63:15. Isa 63.15 75) zekerlijk ontfermen, Hebreeuws, ontfermende ontfermen. 76) spitse pilaren, Het Hebreeuwse woord Tamrurim, dat boven [van een anderen oorsprong genomen] Jer. 31:15, bitterheden betekende, schijnt hier genomen te zijn van Thamar, dat is een palmboom, [waarbij de afgodische beelden vergeleken worden Jer. 10:5], die zijn spits in de hoogte opsteekt, en alzo wijders te betekenen spits, omhoog opgerichte pilaren, piramiden, hoge steenhopen [gelijk sommigen] of palmtekenen, om de wegen te kennen. God wil zeggen dat zij den weg wel zullen onthouden, dien zij gegaan zijn naar Babel, omdat zij vandaar zekerlijk zullen wederkeren tot hun land. Jer 31.15 10.5 77) baan, Of, opgehoogden, gebaanden weg, of straat. 78) o jonkvrouw Israls, Vergelijk boven Jer. 14:17, alzo Amos 5:2. Jer 14.17 Am 5.2 79) deze uw steden! Uit welke gij gevankelijk zijt weggevoerd. 80) onttrekken, Of, uitdraaien, omdraaien, omgaan, omwenden; dat gij u niet recht tot mij bekeert, maar loopt overal, heen en weder, van mij af. Vergelijk Hoogl. 5:6, en Hoogl. 7:1, waar het Hebreeuwse woord ook gevonden wordt. So 5.6 7.1 81) Want de HEERE Of, dewijl, idem, zekerlijk. 82) heeft wat nieuws op de aarde geschapen: Dat is, zal het zekerlijk doen; Hij zal een ongelooflijk en wonderlijk ding werken. Vergelijk Num. 16:30; idem Jes. 43:19. Nu 16.30 Isa 43.19 83) de vrouw Of, ene vrouw zal een man, enz. 84) omvangen. Of, omsingelen, omringen; dat is, [gelijk sommigen verstaan] de kerk Gods, die als een zwak vrouwspersoon is, zal hare vijanden, vergeleken bij een sterken man [waarop het Hebreeuwse woord ziet] door de kracht van haren Heere Jezus Christus en het geloof overwinnen; Joh. 16:33; 1 Joh. 5:4. Doch de oude leraars verstaan dit van de moeder des Heeren, Maria [die ook ene vrouw genoemd wordt, Gal. 4:4]; die den rechten sterken held en leeuw uit Juda, den Messias, door de verborgen werking van den Heiligen Geest, zonder mans toedoen, in haar lichaam heeft ontvangen, omvangen, of omgeven, en gedragen, dat wel met recht ene schepping van een nieuw groot wonder mag genoemd worden, en op het voorgaande en volgende mede niet kwalijk past. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen vijandelijk omsingelen en belegeren, maar ook anderszins omvangen, omringen, omgeven; zie 1 Kon. 7:15,24; Ps. 7:8, en Ps. 32:10, enz. Men kan het ook verstaan van de kerk, uit Joden en heidenen bekeerd zijnde, dat zij haren bruidegom Christus met grote liefde zal omhelzen. Joh 16.33 1Jo 5.4 Ga 4.4 1Ki 7.15,24 Ps 7.7 32.10 85) woning der gerechtigheid, Gelijk onder Jer. 50:7. Versta, de kerk van Jezus Christus. Jer 50.7 86) steden, Dat is, allen, die tot de steden van Juda behoren, zullen in hare steden weder wonen. 87) kudde reizen. Hetwelk een teken is van rust en vrede in het land. 88) heb de Dat is, Ik zal het doen, gelijk boven Jer. 31:22. Jer 31.22 89) vermoeide ziel Dat is, dorstige [gelijk de dorst door arbeid en vermoeidheid veroorzaakt wordt. Zie Ps. 63:2], te weten naar genade, vergeving van zonden en gerechtigheid. Vergelijk Matth. 5:6 en Matth. 11:28,29. Ps 63.1 Mt 5.6 11.28,29 90) dronken gemaakt, Met geestelijke vertroosting en vreugde; vergelijk boven Jer. 31:14. Jer 31.14 91) vervuld. Met geestelijke spijs en drank verzadigd. 92) (Hierop ontwaakte ik, Of, hierom. Dit zijn woorden van Jeremia, die hij hier invoegt om zijn geestelijke vreugde te betuigen over deze heerlijke profetie van den Messias, die God hem in den slaap openbaarde. 93) was mij zoet. Of, werd. 94) bezaaien zal Wel enigszins na de gevangenschap van Babel, lichamelijk, maar inzonderheid mijne kerk met Joden, die bij mensen, en heidenen, die bij beesten schijnen verstaan te worden; gelijk Matth. 15:25,27, allen wedergeboren door het onvergankelijk zaad van het Evangelie, 1 Petr. 1:23. Vergelijk Ezech. 36:9,10,37,38; Hos. 2:22, met de aantekening. Mt 15.25,27 1Pe 1.23 Eze 36.9,10,37,38 Ho 2.23 95) mensen Hebreeuws, mens en beest. 96) gelijk als Ik Gelijk Ik waarlijk mijne dreigementen door straffen heb volvoerd, alzo zal Ik ook daarentegen doen in het volbrengen mijner genadebeloften. 97) gewaakt heb, Of, wakker ben geweest. Vergelijk boven Jer. 1:12, en onder Jer. 32:42. Jer 1.12 32.42 98) bouwen en te planten, Gelijk boven Jer. 24:6. Jer 24.6 99) De vaders hebben Dat is, onze voorouders hebben in de woestijn en daarna gezondigd, en wij moeten daarom lijden. Dit was het spreekwoord der spottende huichelaars en onboetvaardige murmurerende Joden, die God van onrecht beschuldigden in zijne dreigementen en straffen en zichzelven rechtvaardigden. Zie Ezech. 18:2,3, enz. met de aantekening. Eze 18.2,3 100) druiven gegeten En dienvolgens zure, anders genoemd wrange. 101) zijn stomp geworden. Of, worden stomp, eggig. Hebreeuws eigenlijk, zullen, of zouden stomp worden. 102) nieuw verbond Zie Hebr. 8:6,13. Heb 8.6,13 103) maken; Zie Gen. 15:17,18. Ge 15.17,18 104) Niet naar het verbond, Sommigen verstaan dit van het verbond der wet of der werken, geschreven in stenen tafelen, overmits de volgende tegenstelling, en uit vergelijking met 2 Cor. 3:3,6,7, enz. Anderen verstaan het oude verbond der genade, zoals dat in het Oude Testament v¢¢r de komst van Christus in het vlees is bediend geweest, onder verscheidene schaduwen, met veel mindere klaarheid en sobere gaven van den Heiligen Geest, enz. 2Co 3.3,6,7 105) hand aangreep, Om hen door mijne kracht, en zeer vriendelijk, als hand aan hand samengaande, te geleiden. 106) welk Mijn verbond Of, omdat zij mijn verbond vernietigd, of gebroken hebben. 107) vernietigd hebben, Zie boven Jer. 11:7,8. Jer 11.7,8 108) getrouwd had, Of, hunlieder man, of Heere over hen was, mij als hun man, of Heere, gedragen had, hebbende over hen het mannelijk recht, en hen weldoende als een man zijne vrouw. Vergelijk boven Jer. 3:14, en Hos. 2:6,7. Anders: zou Ik hun man, of Heere gebleven zijn? alsof de Heere zeide: Geenszins, maar Ik heb hen veracht, gelijk sommigen verstaan dat de apostel dit verklaard heeft; Hebr. 8:9. Jer 3.14 Ho 2.7,8 Heb 8.9 109) zal Mijn wet Hebreeuws, Ik heb gegeven; dat is, Ik zal het zekerlijk doen; gelijk het volgende verklaart. 110) binnenste geven, Dat is, hart, gelijk in het volgende verklaard wordt. Vergelijk onder Jer. 32:40, met de aantekening. Jer 32.40 111) hart schrijven; Vergelijk onder Jer. 32:39,40; Ezech. 36:25,26,27, en 2 Cor. 3:3. Jer 32.39,40 Eze 36.25,26,27 2Co 3.3 112) God zijn, Gelijk boven Jer. 31:1. Jer 31.1 113) niet meer, Hiermede wil God den heiligen kerkedienst en schuldigen plicht van onderling onderwijs en vermaning geenszins uit het Nieuwe Testament wegnemen, waarvan Hij zelf de oorsprong en insteller is, maar te kennen geven dat de klaarheid van het heilige Evangelie en de werking van den Heiligen Geest zodanig zal zijn, dat er geen grote moeite of dwang zal van node zijn om de gelovigen tot hun plicht aan te drijven, dewijl zij van den Heiligen Geest geleerd, daartoe gedreven en vuriglijk genegen zullen zijn. Vergelijk deze manier van spreken met Joh. 16:26,27, en 1 Joh. 2:27, en zie Jes. 11:9; Joh. 6:45; 1 Cor. 1:5,7, en 1 Cor. 2:10, enz.; 1 Joh. 2:20. Joh 16.26,27 1Jo 2.27 Isa 11.9 Joh 6.45 1Co 1.5,7 2.10 1Jo 2.20 114) gedenken. Zie Ps. 79:8; Ezech. 18:22; Micha 7:18, met de aantekening. Ps 79.8 Eze 18.22 Mic 7.18 115) ordeningen der maan en der sterren Of, gezette perken; dat is, haar verordineerden loop. 116) heirscharen Zie 1 Kon. 18:15. 1Ki 18.15 117) ordeningen In Jer. 31:35 vermeld. Jer 31.35 118) wijken, Dat is, ophouden van hare richting, voor mij. 119) zaad Israls ophouden, Dat is, de kerk. 120) geen volk zij Dat is, gelijk de voorschreven zaken zullen blijven en bestaan, alzo zal er altijd op aarde ene kerk zijn, die mijn volk is. Vergelijk Ps. 72:5,17, en Ps. 89:37,38, en Ps. 102:29. Ps 72.5,17 89.36,37 102.28 121) al de dagen. Vergelijk Matth. 28:20. Mt 28.20 122) om alles, Dat is, om hunner zonden wil, dewijl die omdes Messias' wil vergeven en vergeten zullen zijn, boven Jer. 31:34. De Heere wil zeggen dat Hij hen geenszins daarom zal verwerpen. Jer 31.34 123) Hananeel af Zie Neh. 3:1, en vergelijk Zach. 2:1,2,3,4, en Zach. 14:10, enz. Ne 3.1 Zec 2.1,2,3,4 14.10 124) Hoekpoort. Zie 2 Kon. 14:13. 2Ki 14.13 125) het meetsnoer Anders: haar meetsnoer; te weten der stad. 126) dezelve uitgaan Hoekpoort. 127) Gareb, Dat is, des grindigen, of schurften, alzo [naar sommiger gevoelen] genoemd, omdat aldaar de grindige en andere onreine mensen moesten wonen, buiten de stad bij de gerechtplaats; zodat de stad veel wijder en groter zou gebouwd worden dan tevoren. 128) Goath omwenden. Dit houden sommigen voor een hogen berg in het uiterste deel der stad Davids, tegen het westen en het zuiden. 129) dode lichamen Hierdoor kan men verstaan het dal Hinnoms, waar de kinderen tot as verbrand werden [zie boven Jer. 7:31]; of ene plaats voor de dode lichamen der misdadigers; idem, de velden buiten de Mistpoort. De zin is dat de kerk Gods zal zijn ter plaatse, waar tevoren allerlei heidense gruwelen en onreinigheden gepleegd zijn. Jer 7.31 130) Kidron, Zie 2 Sam. 15:23. 2Sa 15.23 131) Paardenpoort Zie Neh. 3:28. Ne 3.28 132) heiligheid zijn; Dat is, zeer heilig. 133) niets weder uitgerukt, Hieruit blijkt dat deze profetie niet gaat op het herbouwde aardse Jeruzalem [dat van de Romeinen is verwoest] maar op het geestelijke, te weten Gods kerk. Vergelijk Ezech. 48:35. Eze 48.35
Copyright information for
DutKant