Jeremiah 39:7

18) verblindde de ogen van Zedekia,

Of, hij maakte blind; doende de ogen hem uitsteken, of immers alzo bederven dat hij blind was; gelijk men houdt dat nog heden ten dage enige nati‰n in het oosten den gevangenen in den oorlog de ogen wel bederven en het gezicht gans benemen, zonder de ogen uit te steken.

Jeremiah 41:1

1) zevende maand,

Na den handel [gelijk enigen menen] van Gedalia met de vorsten, waarvan in Jer. 40: gesproken is; of nadat Gedalia gewaarschuwd was, •f nadat hij over het land gesteld was.

2) koninklijken zade,

Hebreeuws, van het zaad des koninkrijks; gelijk 2 Kon. 11:1; Ezech. 17:13; Dan. 1:3. Hieruit is af te nemen dat (het) dezen Isma‰l verdroten heeft, dat er iemand anders in Juda het bewind van zaken zou hebben dan hij. Zie 2 Kon. 25:25.

2Ki 11.1 Eze 17.13 Da 1.3 2Ki 25.25

3) oversten des konings,

Die onder de groten waren geweest bij den koning Zedekia; sommigen verstaan tien oversten van den koning der Ammonieten. Zie boven Jer. 40:14.

Jer 40.14

4) mannen,

Elk de zijnen bij zich hebbende, gelijk uit het volgende is af te nemen.

5) aten aldaar brood te zamen,

Dat is, zij hielden maaltijd, aten en dronken met elkander [zie Gen. 31:54], om Gedalia onder schijn van vriendschap te vermoorden, gelijk Absalom zijnen broeder Ammon deed; 2 Sam. 13:28,29.

Ge 31.54 2Sa 13.28,29
Copyright information for DutKant