Jeremiah 39:9

20) hem gevallen waren,

Die tot den koning van Babel of dezen Nebuzaradan waren overgegaan, of overgevallen. Zie 2 Kon. 25:11.

2Ki 25.11

21) trawanten,

Zie Gen. 37:36.

Ge 37.36

Ezekiel 34:23-24

29) knecht David;

Den Messias, onzen Heere Jezus Christus, Davids Zoon naar het vlees, en des Vaders knecht naar zijn Middelaarsambt. Zie Jes. 42:1, en wijders 2 Sam. 22:51; Jer. 23:5, en Jer. 30:9, en vergelijk Jes. 40:11, onder Ezech. 37:24; Joh. 10:11, enz.; Hebr. 13:20; 1 Petr. 2:25, en 1 Petr. 5:4.

Isa 42.1 2Sa 22.51 Jer 23.5 30.9 Isa 40.11 Eze 37.24 Joh 10.11 Heb 13.20 1Pe 2.25 5.4
30) God zijn;

Dat is, Heiland. Zie Gen. 17:7; Lev. 18:2, en dat door zijnen Zoon, dien Hij ons tot een profeet, priester en koning gegeven heeft.

Ge 17.7 Le 18.2

31) Vorst zijn

Of, prins. Vergelijk Joz. 5:14,15; Jes. 9:5; Hand. 5:31.

Jos 5.14,15 Isa 9.6 Ac 5.31

32) midden van hen,

Vergelijk Matth. 18:20, en Matth. 28:20; Openb. 1:13.

Mt 18.20 28.20 Re 1.13

Hosea 3:5

16) David, hun koning;

Namelijk den Heere Christus, hunnen Messias, David genoemd, omdat Hij zijn zoon naar het vlees zou zijn en David zijn voorbeeld geweest was; alzo Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24. Gelijk Hij naar den Geest God en de Heere van David en zijn volk was.

Jer 30.9 Eze 34.23 37.24

17) vrezende komen tot den HEERE

Hebreeuws, zullen vrezen tot, enz. Dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis om dezen genadetijd tijdelijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vergelijk onder Hos. 11:10,11; Micha 7:17, ook Jes. 13:8.

Ho 11.10,11 Mic 7.17 Isa 13.8

18) laatste der dagen.

Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet juist niet op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1; Jes. 2:2; Micha 4:1; Hebr. 1:1, enz. met de aantekening aldaar.

Ge 49.1 Isa 2.2 Mic 4.1 Heb 1.1

Acts 13:23

31) naar de belofte,

Namelijk aan David gedaan; 2 Sam. 7:12,13; Ps. 89:21, en Ps. 132:11; Jes. 11:1; Hand. 2:30; Rom. 1:3; 2 Tim. 2:8.

2Sa 7.12,13 Ps 89.20 132.11 Isa 11.1 Ac 2.30 Ro 1.3 2Ti 2.8

Romans 1:3

6) geworden is

Of, geboren; gelijk Gal. 4:4.

Ga 4.4

7) zaad van Davids,

Dat is, nakomelingen.

8) naar het vlees;

Dat is, naar zijn menselijke natuur; Joh. 1:14; 1 Tim. 3:16.

Joh 1.14 1Ti 3.16

Hebrews 2:13

34) Ik zal Mijn betrouwen

Met deze plaats, genomen uit Ps. 18:3, bewijst de apostel, dat Christus enerlei bewegingen des gemoeds, en die enerlei natuur met de gelovigen deelachtig is.

Ps 18.2

35) En wederom: Zie daar,

Deze plaats is genomen uit Jes. 8:18, waar Christus, de ware Emmanuel, den profeet aanspreekt, en in zijn lijden vertroost met zijn en aller kinderen Gods voorbeeld, die dergelijke zwarigheden altijd onderworpen zijn geweest, gelijk dat gehele hoofdstuk van het achtste vers af een profetie van Christus is.

Isa 8.18

36) die Mij God gegeven heeft.

Namelijk uit de wereld, om mijzelf voor hen te heiligen. Zie Joh. 17:6.

Joh 17.6
Copyright information for DutKant