Jeremiah 44:8

14) uzelven uitroeit,

Of, ulieden [allen overblijfsel] uitroeit.

Ezekiel 14:3

3) opgezet,

Dat is, hebben zij in hun gemoed de hoogste plaats gegeven [gelijk zij ook buiten het hart op hoogten plegen opgericht te worden] zodat zij hen boven alle andere dingen, ja ook boven mij hoogachten en vereren; alzo in het volgende.

4) den aanstoot

Versta, de afgoden. Want als zij dezen voor hunne aangezichten oprichtten tegen Gods bevel, zo zijn zij hun een oorzaak geweest van veelszins tegen God te zondigen en tot vele gruwelen te vervallen; alzo in het volgende. Idem alzo worden de afgoden een strik genaamd; Exod. 23:33; Deut. 7:16; Richt. 2:3.

Ex 23.33 De 7.16 Jud 2.3

5) ernstiglijk van hen gevraagd?

Hebreeuws, gevraagd zijnde gevraagd; dat is, met ernst of oprecht. Hij wil zeggen: Neen. Dit kan tezamen niet bestaan, dat men de afgoden zou aanhangen, en evenwel de waren God om raad vragen. Anders: zou Ik enigszins van hen gevraagd worden? Dat is, Ik begeer van zulk een volk niet gevraagd te zijn. De Heere werd om raad gevraagd gewoonlijk door den hogepriester met den efod bekleed zijnde. Zie Num. 27:21, en de aantekening. Richt. 1:1, of door een profeet, 1 Sam. 23:2,6, en 1 Sam. 28:6; 2 Sam. 2:1; 2 Kron. 18:7.

Nu 27.21 Jud 1.1 1Sa 23.2,6 28.6 2Sa 2.1 2Ch 18.7

Ezekiel 20:30

69) Zijt gij

Te weten door de eer en den dienst, die gij den afgoden doet. Zie boven Ezech. 20:7.

Eze 20.7

70) verontreinigd geworden

Anders: zijt gij [niet] verontreinigd geworden, enz.

71) in den weg uwer vaderen,

Dat is, naar, of met de manier van doen uwer vaderen. Zie Spreuk. 6:6.

Pr 6.6

72) hoereert gij

Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5.

Le 17.7 20.5

Ezekiel 20:39

95) Gaat henen,

Een bevel spottenderwijze en uit zeer bittere toornigheid gegeven tot een teken, dat Hij dit hardnekkig volk verliet en verwierp; vergelijk Richt. 10:14; 1 Kon. 22:15; Job 38:3, en de aantekening.

Jud 10.14 1Ki 22.15 Job 38.3

96) hierna,

Te weten nadat gij uit Judea gevankelijk zult weggevoerd zijn.

97) Mijn heiligen Naam,

Hebreeuws, den naam mijner heiligheid.

98) uw giften en met uw drekgoden.

Te weten die gij uwen afgoden geeft en offert, en dat kwanswijs uit een goede bedoeling, tot mijne eer, gelijk gij voorgeeft.

Copyright information for DutKant