‏ Jeremiah 48:21

54) oordeel is gekomen

Dat is, de straf; zie Deut. 19:6; Spreuk. 19:29; alzo onder Jer. 48:47.

De 19.6 Pr 19.29 Jer 48.47

55) vlakke land;

Dat is, platteland; zulk een omtrek was in Moab alzo genoemd; de volgende namen zijn alle namen van steden der Moabieten; men houdt dat de Moabieten dezelve alle, •f met geweld, •f met toestemming van den koning van Assyri‰ weder hebben ingenomen, nadat de stammen in Assyri‰ waren weggevoerd; want zij waren bij Davids tijd tenonder gebracht zijnde [2 Sam. 8:2], en daarna rebellerende, weder overheerd van Joram, enz.; 2 Kon. 3:4, enz.

2Sa 8.2 2Ki 3.4

‏ Micah 3:1

1) hoofden Jakobs

Dat is, regenten.

2) oversten van het huis Isra‰ls!

Zie Richt. 11:6.

Jud 11.6

3) Betaamt het ulieden niet het recht te weten?

Hebr. en [is het] niet ulieder, of aan ulieden? dat is, hoort het, staat het u niet toe? betaamt het u niet? is het niet uw plicht, uws Gods recht te weten? Ganselijk, wil de profeet zeggen; verg. Jer. 5:4,5; zie van zulk vragen Richt. 4:6, enz.

Jer 5.4,5 Jud 4.6

‏ Malachi 2:1

1) dit gebod

Te weten, het gebod van den godsdienst in ere te houden, en de misbruiken te verbeteren, die daar ingekropen waren, waarvan hoodstuk 1 gesproken is.

2) [gezonden;]

Dit woord is hier bijgevoegd uit vers 4, om den zin te volmaken.

Mal 2.4

‏ Malachi 2:4

11) weten,

Dat is, metterdaad bevinden en gewaar worden dat gij deze straf draagt vanwege de overtreding van Mijn gebod. Zie Mal. 2:1.

Mal 2.1

12) opdat Mijn verbond

Dat is, opdat mijne genade en de priesterlijke waardigheid, die Ik den stam van Levi [uit welken gijlieden, o priesters, gesproten zijt] dooe een bijzondere belofte en verbond gegeven heb, bij ulieden blijven moge, en gijlieden van dezelve, niet beroofd wordt.

Copyright information for DutKant