Jeremiah 49:3
12) Hesbon! Als een naburige stad, die Gad ook toebehoorde; Joz. 21:39. Jos 21.39 13) Ai is verstoord; Een ander Ai, gelijk Joz. 7. 14) dochteren van Rabba, Daardoor kan men hier verstaan de vrouwen en jonge dochters te Rabba wonende. Vergelijk Luk. 23:28. Lu 23.28 15) zakken aan, Zie Gen. 37:34. Ge 37.34 16) tuinen; Of, heiningmuren; gelijk verbaasde en benauwde mensen, niet wetende waar gij schuilen of heen vluchten zult. 17) Malcham zal wandelen in gevangenis, Zie gelijke manier van spreken van Kamos, den afgod der Moabieten, boven Jer. 48:7, en Amos 1:15. Jer 48.7 Am 1.15 Ezekiel 43:7
14) Hij zeide tot mij: De HEERE, die uit het huis met mij sprak, gelijk in Ezech. 43:6 gezegd is. Eze 43.6 15) plaats der zolen Mijner voeten, Vergelijk Lev. 26:11,12; Jes. 60:13, en zie Joh. 14:23; 1 Cor. 3:16,17, en 1 Cor. 6:19; Openb. 21:3, en Openb. 22:3, enz. Le 26.11,12 Isa 60.13 Joh 14.23 1Co 3.16,17 6.19 Re 21.3 22.3 16) eeuwigheid; Zie Jer. 31:32,33,36, en Jer. 32:40, en Jer. 33:20,21,25,26, enz. Jer 31.32,33,36 32.40 33.20,21,25,26 17) die van het huis Israls Hebreeuws, het huis Israls zullen, enz., het geheel is: Door de genadige inwoning van mijn Heiligen Geest zal Ik maken dat mijn geestelijk Isral, [dat is, mijne kerk], mij heilig zal dienen en vreemd zijn van alles, wat daartegen strijdt, inzonderheid alle afgoderij, waarvan enige soorten in het volgende worden verhaald, uit de gruwelen, die Gods volk in Kanan bedreven had. Dit kan men wel enigszins duiden [met sommigen] op den tijd van Ezra en Nehemia na de verlossing uit Babel [hoewel die mannen Gods met veel grove verkeerdheden van het volk steeds hebben moeten strijden, en de Joden naderhand van tijd tot tijd schrikkelijker zijn vervallen, gelijk bij de komst van Christus gebleken is]; maar het ziet alles voornamelijk op den tijd van den Messias en de uitzending van zijnen Geest, en zal volkomenlijk worden vervuld in het andere leven, in het hemels Kanan, Openb. 21:27, en Openb. 22:3, enz. Re 21.27 22.3 18) heiligen Naam niet meer verontreinigen, Hebreeuws, naam mijner heiligheid; alzo in het volgende. 19) hoererij Dat is, afgoderij, alle bijgeloof, eigenwillige menselijke vonden en inzettingen in den godsdienst. Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5. Le 17.7 20.5 20) dode lichamen Dat is, gelijk enigen menen, met de lichamen van enige gestorven koningen, die omtrent den tempel begraven waren. Anderen verstaan de lichamen der mensen, die zij ter ere hunner afgoden geslacht en geofferd hebben, welke afgoden zij, op heidense wijze, hunne koningen plachten te noemen, inzonderheid dien Molech, of Milcom, of Malcam, of Melech, enz. die daarvan den naam had, want Melech betekent koning; zie Lev. 18:21; Jer. 48:7, en Jer. 49:1; Amos 1:15 en Amos 5:26, met de aantekening. Sommigen nemen het van de afgoden zelf, die met recht dode lichamen genoemd worden, omdat zij geen leven hebben, en als een aas voor God stinken; zie Lev. 26:30; Jer. 15:18, met de aantekening. Le 18.21 Jer 48.7 49.1 Am 1.15 5.26 Le 26.30 Jer 15.18 21) [op] hun hoogten; Of, [en] hunne hoogten, zulks dat de hoogten [gelijk dikwijls] voor een bijzondere soort van afgoderij genomen worden. Hosea 10:5
17) inwoners van Samaria Hebreeuws, de inwoners zullen verschrikt worden over, of vrezen voor, enz.; dat is, elkeen der Samaritaanse inwoners zal verbaasd en ontzet zijn. 18) kalf Versta, het gouden kalf van Bethel. Hebreeuws, kalven, of vaarskalven; dat is, dat grote kalf, gelijk behemoth; beesten, dat is, een groot beest gelijk een olifant, enz., want in het volgende wordt van dit kalf gesproken in het enkelvoud, en hetwelk op het kostelijkste moet gemaakt en versierd zijn geweest, omdat zij er zozeer over verschrikt en bedroefd zijn geweest, en dat het tot een geschenk voor den koning van Assyri is weggevoerd. Anders zou dit kalf door verachting vaarskalven kunnen genoemd zijn of, omdat zij er meer dan een mogen gemaakt hebben, het ene van tijd tot tijd kostelijker en schoner dan het andere, uit Hos. 10:1. Ho 10.1 19) Beth-aven; Dat is, Bethel, gelijk onder Hos. 10:15. Zie boven Hos. 4:15. Ho 10.15 4.15 20) zijn volk Het volk van het kalf, dat is, dat het kalf als een god eerde en aanhing. Vergelijk Jer. 48:7, en Jer. 49:3. Jer 48.7 49.3 21) zal over hetzelve treuren, Hebreeuws, heeft getreurd, of treurt; dat is zal treuren, uit het voorgaande en volgende. 22) Chemarim Versta, des kalfs afgodische papen of priesters; van deze chemarim, zie 2 Kon. 23:5. 2Ki 23.5 23) omdat zij van hetzelve is weggevaren. Omdat zijne [des kalfs] heerlijkheid van hem weggevaren is; of, zij treuren over zijne [des kalfs] heerlijkheid, omdat het [kalf] is weggevaren in gevangenschap, gelijk volgt. Vergelijk Jer. 48:7. Jer 48.7
Copyright information for
DutKant