Jeremiah 6:20
55) wierook Die gij met moeite en kosten laat komen, om reukwerk voor mij te maken, kwanswijs om mij te behagen. 56) Scheba komen, Zie Gen. 10:7; Jes. 60:6. Ge 10.7 Isa 60.6 57) kalmus Of, kaneel, welriekend riet, of pijp; gelijk Exod. 30:23. Ex 30.23 58) behagelijk, Hebreeuws, tot, of naar welbehagen, of welgevallen, aangenaamheid; dat is, Ik heb daarin geen behagen. Vergelijk Ps. 19:15; Jes. 56:7. Ps 19.14 Isa 56.7 59) zoet. Dat is, aangenaam. Hosea 9:4
12) zullen Wanneer zij in Assyri zullen zijn weggevoerd en eten wat onrein is, van welken ellendigen toestand der Isralieten in het voorgaande en Hos. 9:5 gesproken wordt. Ho 9.5 13) den HEERE Als zijnde buiten zijn land en plaats, enz., die God tot offeren verordineerd had, en voorts geen gelegenheid of middel hebbende om den Heere wat reins te offeren, gelijk blijkt uit de voorgaande en volgende woorden. 14) drankofferen doen van wijn, Hebreeuws, uitstorten, uitgieten, of uitspreiden van wijn; dat is, drankoffers van wijn offeren. Zie Ps. 16:4. Ps 16.4 15) zoet zijn, Dat is, aangenaam of behagelijk, gelijk Jer. 6:20; Mal. 3:4. Jer 6.20 Mal 3.4 16) treurbrood; Hebreeuws, brood der treurenden, of rouwenden; dat is, leedspijs, die men eet in sterfhuizen; zulks alles was naar de wet der ceremonin onrein. Zie Lev. 21:1, enz. en Lev. 22:4, enz.; Num. 19:14; Deut. 26:14, enz. Ook waren zij gehouden te offeren met vreugde, Deut. 12:6,7; waarom sommigen door brood of spijs de offeranden verstaan; zie Lev. 3:11, en Lev. 21:6; Num. 28:2; Ezech. 44:7. Le 21.1 22.4 Nu 19.14 De 26.14 12.6,7 Le 3.11 21.6 Nu 28.2 Eze 44.7 17) ziel zijn, Dat is, hunne spijs, hun eten en drinken, hunne maaltijden, zullen alsdan, in hunne ballingschap, wezen over hunne doden, die zij verloren hebben, of als over hunne doden, [vergelijk Ezech. 24:17,] dewijl zij in gedurigen rouw zullen leven, en overzulks onrein zijn. Alzo wordt het woord ziel genomen voor een dood lichaam of een dode, Ps. 16:10; Lev. 19:28; zie de aantekening aldaar. Anders: voor hun eigen personen, of voor henzelven; [gelijk het Hebreeuwse word ook genomen wordt] dat is, zij eten en drinken voor zichzelven, maar niet mij ter ere [gelijk boven Hos. 8:13]; dewijl enigen verstaan dat in Hos. 9:4 niet gesproken wordt van den staat der ballingschap, maar van hetgeen de Isralieten nu deden en tot de ballingschap toe doen zouden. Vergelijk Zach. 7:5,6. Eze 24.17 Ps 16.10 Le 19.28 Ho 8.13 9.4 Zec 7.5,6 18) niet komen. Dat is, zulks, als zijnde onrein, mag men in Gods huis niet brengen, noch daarvan offeren.
Copyright information for
DutKant