Jeremiah 7:18

27) kinderen

Zij zijn altemaal dol en razende van afgoderij.

28) gebeelde

Met afgodische figuren, gelijk enigen het Hebreeuwse woord verklaren.

29) maken

Dat is, bakken.

30) Melecheth des hemels,

Het Hebreeuwse woord, dat hier in den tekst gelaten is, wordt verscheidenlijk van de geleerden uitgelegd. Sommigen zetten het over: koningin des hemels, waardoor sommigen de maan, anderen enige grote sterren verstaan. Anderen zetten het over: de werken, of het maaksel des hemels; dat is, het ganse uitspansel met al het gesternte. Vergelijk onder Jer. 8:2, en Jer. 19:13, en Jer. 44:17,18,29,25.

Jer 8.2 19.13 44.17,18,29,25

31) te offeren,

Of, proevende uitgieten, uitstorten. Zie Ps. 16:4. Alzo onder Jer. 19:13, en Jer. 32:29, en Jer. 44:17,18,19, enz.

Ps 16.4 Jer 19.13 32.29 44.17,18,19

32) verdriet

Of, te tergen, tot toorn te verwekken.

Jeremiah 44:25

38) zij hebben toch met uw mond gesproken,

De vrouwen, zie boven Jer. 44:15, enz. Alsof de Heere zeide: Gij zijt deze zaak tezamen wel eens, de een zegt het, de ander doet het, gij helpt elkander. Anders: Gij en uwe vrouwen, gij hebt, enz.

Jer 44.15

39) vervuld,

Dat is, metterdaad volbracht.

40) ganselijk houden,

Hebreeuws, doende doen; dat is, zonder fout in het werk stellen, volbrengen.

41) zij hebben uw geloften

Uwe vrouwen.

42) volkomenlijk bevestigd

Hebreeuws, bevestigende bevestigd. Zie boven Jer. 35:14, met de aantekening.

Jer 35.14

43) volkomenlijk gehouden.

Hebreeuws, doende gedaan.

Amos 5:26

65) droegt

Dit kan men alzo verstaan dat zij [als moedwillige en ongebonden afgodendienaars], zulks naar de letter somwijlen mogen hebben gedaan; of alzo, dat hun hart niet bij Gods tent [die zij met het lichaam droegen] en zijn Godsdienst, maar bij hunne afgoden geweest is, die zij in het hart droegen, zulks dat hun uiterlijke huichelende godsdienst voor God niets dan enkel afgoderij is geacht geweest.

66) tent

Of, hut, gehemelte, deksel. Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier zo gevonden. Het schijnt dat de profeet de heidense afgodische namen verwijtend hier gebruikt, om Isra‰l te beschamen.

67) Melech,

Dat is, koning; versta den afgod Molech, of Milcom, en zie Jer. 49:1, idem in Amos 7:13.

Jer 49.1 Am 7.13

68) Kijun,

Dit houden sommigen voor den naam van een afgod, idem de planeet Saturnus. Doch men kan het ook bekwamelijk met anderen aldus overzetten: en het gereedschap, [of, stelling, stijlen, het gestoelte] uwer beelden.

69) ster uws gods,

Dat is, de beeltenis van de ster van uwen afgod; verg. Hand. 7:41,42,43; idem Jer. 7:18, met de aantekening. Enigen menen dat Molech Saturnus is geweest, en anderen van Ba„l, de andere planeten of sterren. Anders: het gesternte uwer goden, enz.

Ac 7.41,42,43 Jer 7.18
Copyright information for DutKant