Job 1:5

13) heiligde

Dat is, verzorgde en belastte dat zij zich heiligen zouden, opdat zij bekwaam zouden zijn tot het aanstaande offer. Alzo Exod. 19:10. Deze heiliging bestond wel voornamelijk in de verzaking van alle geestelijke onreinheid der zonden, maar ook in de onderhouding van zekere lichamelijke ceremoni‰n, als tekenen der inwendige heiligmaking, welke in die tijden onder de vromen plaats had. Vergelijk Gen. 35:2 [waar is het woord reinigen] en de aantekening daarop.

Ex 19.10 Ge 35.2

14) zeide:

Te weten, bij zichzelven, dat is, hij dacht; zie Gen. 20:11.

Ge 20.11

15) gezondigd,

Te weten, door onmatige vrolijkheid, lichtvaardig wezen, verkwisting van Gods gaven, vergeting van de armen en andere zonden van vleselijke onbedachtzaamheid.

16) gezegend.

Dat is, niet gezegend, geheiligd, of ge‰erd, gelijk het betaamde, maar de geboden des Heeren in hun vreugde en overvloed klein geacht en als in den wind geslagen. Zo is het woord zegenen, hetwelk anders betekent prijzen en loven, hier genomen voor het tegendeel, vloeken, misprijzen, versmaden. Want het betekent hier de zonden voor welke Job offerande deed. Alzo wordt dit woord ook gebruikt onder, Job 1:11, en Job 2:9. Zie ook 1 Kon. 21:10, en de aantekening daarop.

Job 1.11 2.9 1Ki 21.10

17) die dagen.

Te weten, als zijne kinderen hun maaltijden hadden gehouden.

Copyright information for DutKant