Job 11:2

1) de veelheid

Anders, die veel van woorden is, of een veelspreker.

2) klapachtig

Hebreeuws, man der lippen; dat is, een klapper en zwetser. Alzo wordt een man der tong genaamd een man die tot kwaadspreken en lasteren genegen is, Ps. 140:12. Daarentegen een man der woorden wordt genaamd een, die welsprekend is; Exod. 4:10.

Ps 140.11 Ex 4.10

3) recht hebben?

Of, rechtvaardig zijn?

Job 35:9

18) Vanwege

Elihu schijnt hier te zien op de woorden van Job, boven, Job 24:12, welke hij ten onrechte alzo zou duiden, alsof Job daarmede God van ongerechtigheid beschuldigd had. Want Job had God zijn eer gegeven, Job 35:12, en den verdrukten de schuld opgelegd, Job 35:13.

Job 24.12 35.12,13

19) grootheid

Dat is, groot geweld.

20) zij de onderdrukten

Te weten, de goddelozen.

21) zij schreeuwen

Te weten, de verdrukten.

22) den arm

Dat is, het geweld en den overlast. Vergelijk en zie boven, Job 22:8.

Job 22.8

23) groten.

Dat is, der machtigen en geweldigen.

Job 38:15

34) licht

Dat is, welvaren, rijkdom, eer; zie boven, Job 18:5.

Job 18.5

35) hoge arm

Dat is, hun geweld, hoogmoed en tirannie, waardoor zij in staat verheven zijn en groten overlast bedrijven. Alzo een man des arms, voor degenen, die geweld pleegt, boven, Job 22:8; zie aldaar de aantekening.

Job 22.8

36) gebroken?

Dat is, vermorzeld, vernietigd. Alzo Ps. 10:15; Ezech. 30:22.

Ps 10.15 Eze 30.22
Copyright information for DutKant