Job 12:18

39) band

Versta, het juk der tirannie, waarmede zij hun onderzaten tenonder houden en verdrukken. Deze maakt Hij los, dat is, te niet.

40) bindt

Dat is, Hij beneemt hun niet alleen hun macht, die zij misbruiken, maar als het hem belieft, stelt Hij hen weder in dezelve; want de gordel betekent hier hun volle macht, sieraad en heerlijkheid, die zij hebben in hun regering. Vergelijk Jes. 11:5; Jer. 13:1,2, enz. Anderen verstaan dat Hij de koningen als gevangenen en gebondenen wegvoert.

Isa 11.5 Jer 13.1,2

Job 12:21

46) prinsen uit,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk die vanzelf en vrijwilliglijk milddadig zijn; Exod. 35:5. Zo worden de prinsen, edelen en machtigen genaamd, omdat zij met goeddoen een naam willen krijgen en beroemd worden; vergelijk Ps. 83:12; Spreuk. 19:6, en Luk. 22:25.

Ex 35.5 Ps 83.11 Pr 19.6 Lu 22.25

47) verslapt

Dat is, Hij verzwakt de allersterksten; want een losse riem maakt den mens slapper van leden, maar stijf aangebonden zijnde, maakt hij hem vaster en wakkerder.

Job 40:7

11) in hun plaats!

Te weten, daar zij verheven en prachtig zijn, hebbende daar al hun staat, vermogen en geweld.

Proverbs 31:24

59) fijn lijnwaad

Zie hiervan Richt. 14:12.

Jud 14.12

60) koopman

Hebreeuws, den Kana„niet. Zie Job 40:25.

Job 41.6

61) gordels.

Welke dienden in den oorlog om daarmede, als met een krijgsteken, tot het gebruik der wapens ontvangen te worden, 2 Kon. 3:21, om het zwaard daaraan te hangen, 2 Sam. 20:8, en om de leden des lichaams tot enig werk vaardig, vast en sterk te maken. Zie Exod. 12:11; Ef. 6:14. De gordel diende ook tot een sieraad des lichaams, Jes. 3:24.

2Ki 3.21 2Sa 20.8 Ex 12.11 Eph 6.14 Isa 3.24
Copyright information for DutKant