Job 14:1

1) kort van dagen,

Dat is, heeft een kort leven. Alzo is langheid van dagen een lang leven. Zie Spreuk. 3:2, en de aantekening.

Pr 3.2

2) onrust.

Hebreeuws, beroering; dat is, vol van beroering, woeling, verdriet en kwelling, die hem doorgaans overkomen vanwege de ellenden dezes levens; vergelijk Pred. 2:23. Zie gelijke manier van spreken boven, Job 7:4, en de aantekening.

Ec 2.23 Job 7.4

Job 14:5

6) zijn dagen

Dat is, de tijd zijns levens. Alzo Gen. 5:4,5, en Gen. 11:32, enz. Vergelijk boven, Job 14:1, en de aantekening. In denzelfden zin worden straks zijn maanden genoemd. Alzo noemt hij onder, Job 29:2, den voorgaanden tijd zijns levens, vorige maanden.

Ge 5.4,5 11.32 Job 14.1 29.2

7) bepalingen

Te weten, van den voortgang en het einde zijns levens.

Job 15:32

64) zijn dag

Te weten, den dag zijns doods, gelijk 1 Sam. 26:10; Ps. 37:13, tot welken hij natuurlijkerwijze had kunnen geraken. De zin is, dat de goddeloze als hij in het beste zijns levens is en in goeden welstand naar het lichaam, haastelijk en door enig onverwacht ongeluk zal vergaan, of uitgeroeid worden. Vergelijk onder, Job 18:20, en de aantekening.

1Sa 26.10 Ps 37.13 Job 18.20

65) zal hij

Te weten, de voorverhaalde vergelding.

Copyright information for DutKant