Job 14:7

12) Want

De zin is dat een boom, afgehouwen zijnde, nog uitspruiten mag; maar dat een mens, door vele plagen nedergeveld en gedood zijnde, niet weder tot het gebruik en de genieting dezes levens kan geraken; vervolgens dat het ten dezen aanzien met den mens ellendiger dan met de bomen gesteld is. Hetwelk hij verhaalt om God tot barmhartigheid te bewegen, opdat Hij hem in dit leven nog enige rust zou laten. Vergelijk dit met boven, Job 7:7,8, enz.

Job 7.7,8

13) voor een boom,

Of, een boom heeft verwachting; dat is, hoop, enz. Den bomen en anderen planten worden gemoedsbewegingen, zinnen, verstand en spraak oneigenlijk en bij gelijkenis toegeschreven, gelijk ook den creaturen, die zelfs het groeiende leven in zich niet hebben, als afgrond, zee, stenen, aarde, enz., om de materie kracht, klaarheid en luister toe te brengen, en den lezer tot meerdere aandachtigheid op te scherpen. Zie Richt. 9:8, en de aantekening. Idem, hier in Job 14:9, alwaar den boom reuk toegeschreven wordt. Zie ook onder, Job 28:14,22, en Job 31:38.

Jud 9.8 Job 14.9 28.14,22 31.38

14) veranderen,

Dat is, vernieuwen.

Copyright information for DutKant