Job 18:12

28) macht

Versta, al hetgeen, waardoor hij enig aanzien en vermogen onder de mensen heeft.

29) hongerig

Dat is, zeer zwak worden, verkranken en afgaan. Hongerigen worden genaamd die in enig gebrek, ellende, of onvermogen zijn. Vergelijk 1 Sam. 2:5; Ps. 107:9,36; Jes. 32:6; Luk. 1:53.

1Sa 2.5 Ps 107.9,36 Isa 32.6 Lu 1.53

30) aan zijn zijde.

Dat is, omtrent en nabij hem.

Psalms 65:4

7) Ongerechtige

Hebr. woorden, of dingen, zaken der ongerechtigheden waren geweldiger of machtiger dan ik. Dit kan men duiden op Sauls regering of Absaloms oproer, en voorts nemen als een bekentenis van Gods volk, aangaande de zonden, die zij somtijds, in den geestelijken strijd onderliggende, bedreven hadden.

8) verzoent

Of, Gij bedekt ze genadiglijk; Gij vergeeft ze om de verzoening van den Messias. Verg. Dan. 9:24, en Lev. 1:4. Het Hebr. woord ziet op het verzoendeksel, dat op de ark des verbonds was, [Exod. 25:17,18,] zijnde een voorbeeld der verzoening onzes Heeren Jezus Christus.

Da 9.24 Le 1.4 Ex 25.17,18

Luke 1:53

Copyright information for DutKant