Job 20:14
26) spijze Hebreeuws, zijn brood. Hij blijft in de voorgaande gelijkenis. 27) der adderen Welker vergif zeer haastelijk doodt. 28) in het binnenste Dat is, in zijn hart of ziel. Alzo 1 Kon. 3:28; Ps. 49:12, en Ps. 51:12, en Ps. 55:5, en Ps. 62:5, en Ps. 94:19; Jer. 9:8, en Jer. 31:33. 1Ki 3.28 Ps 49.11 51.10 55.4 62.4 94.19 Jer 9.8 31.33 Psalms 57:7
17) mijne ziel Ik was schier in hun net gevangen, ik was aan het vallen, wil hij zeggen. Psalms 112:7
10) kwaad gerucht vrezen; Hetzij dat men kwalijk van hem spreekt, zonder oorzaak, [want hij heeft een goede conscientie]; hetzij dat er kwade tijdingen komen [want hij vertrouwt op God]. 11) is vast, betrouwende Zie de aantekening bij Ps. 51:12. Ps 51.10 Ezekiel 11:19
51) enerlei Dat is, hetwelk niet dubbel of vals is, maar oprecht, ongeveinsd, mij alleen aanhangende, en niet verdeeld tussen mij en de afgoden. Zie wijders Jer. 32:39, met de aantekening. Jer 32.39 52) hart geven, Dat is, wil, genegenheid, beweging. Zo is het woord hart meest genomen als het bij het woord geest gesteld wordt; hetwelk dan betekent den zin, het verstand en de gedachten des mensen; Ps. 51:12; onder Ezech. 18:31, en Ezech. 36:26. Ps 51.10 Eze 18.31 36.26 53) nieuwen geest in het binnenste van u geven; Dat is, andere zinnen en gedachten dan tevoren in u waren. Versta ene verandering van den geest, niet in wezen, maar in hoedanigheden en krachten. Vergelijk de voor aangewezen plaatsen, idem Rom. 7:6, en Rom. 12:2; 2 Cor. 4:13; Ef. 4:23; Col. 3:10. Ro 7.6 12.2 2Co 4.13 Eph 4.23 Col 3.10 54) het stenen hart Hebreeuws, het hart des steens; dat is een stenen, of stenig hart. Het hart van den onherboren mens wordt hier bij een steen vergeleken, ten aanzien van zijn natuurlijke hardheid. De gelijkenis bestaat voorts hierin, dat, gelijk een steen uit zijne natuur de kracht niet heeft om zich in vlees te veranderen, ook alzo een onherboren mens uit zijn eigen onherboren natuur de kracht niet heeft om zich tot God te bekeren; maar gelijk God uit stenen Abrahams kinderen kan verwekken, Matth. 3:9; zo kan Hij ook steenachtige harten door zijn heiligmakenden Geest vermurwen. Mt 3.9 55) hun vlees Dat is, hun lichaam, waarin de ziel woont. Zie Job 12:10. Job 12.10 56) wegnemen, Te weten mits uit de ziel de kwade hoedanigheden en krachten, waarmede zij door hun bedorven natuur mij wederstaan, uit te roeien en van hen door den Geest der wedergeboorte weg te doen, opdat zij mij niet meer wederstreven. 57) vlesen hart geven; Hebreeuws, een hart des vleses, dat is, een hart van vlees. Het hart van een herboren mens wordt hier bij vlees vergeleken, hetwelk niet hard is als een steen, maar buigzaam en gedwee is, en zich gewilliglijk van Gods Geest laat leiden. Zodanig is het hart van den mens, nadat God het stenen hart weggenomen en een nieuw hart gegeven heeft.
Copyright information for
DutKant